Uit de gedingstukken blijkt dat voorafgaand aan het besluit van 19 oktober 1989 de verzekeringsarts de beschikking heeft gehad over recente specialistische gegevens op neurologisch en KNO-gebied en met betrekking tot de oogklachten van appellant.
De neuroloog en de KNO-arts hebben geen afwijkingen aangetroffen. De oogarts heeft convergentiezwakte van de ogen vastgesteld. Tevens heeft de huisarts zijn medische bevindingen met betrekking tot de gezondheidstoestand van appellant meegedeeld.
De verzekeringsarts stelt bij eigen onderzoek op 15 september 1989 hyperventilatieklachten vast.
In het kader van de beroepsprocedure heeft de neuroloog Vroon de medische klachten en gegevens met betrekking tot appellant in zijn rapport overzichtelijk weergegeven en neurologisch beoordeeld. Hij constateert geen neurologische afwijkingen. Wel een tension headache bij een nerveuze man. De psychiater Von Bargen beschrijft in haar rapport uitvoerig de klachten van appellant in verband met zijn psychische gezondheidstoestand. Deze psychiater heeft bij haar psychiatrische beoordeling de beschikking over inlichtingen van de huisarts. Von Bargen heeft ook zelf een psychiatrisch onderzoek verricht naar de verschillende aspecten van het psychisch functioneren van appellant en geeft daarvan in haar rapport een beschrijving.
Zij constateert hypochondrie met depressieve stemming en vasovegetatieve klachten.
Appellant heeft zijn verzoek d.d. 10 september 1992 aan gedaagde om terug te komen van het besluit van 19 oktober 1989 vergezeld doen gaan van een aantal medische verklaringen. Bij de brief van 10 september 1992 heeft appellant medische verklaringen meegezonden van de artsen Benchekroun en Bouyé uit 1991/1992, waaruit relevante nieuwe medische feiten op KNO- en neurologisch gebied zouden zijn af te leiden.
De verzekeringsartsen Konieczek en Slebus hebben geconcludeerd dat gezien de gegevens uit 1989 op KNO- en neurologisch gebied - inhoudende dat er bij specialistisch onderzoek geen afwijkingen zijn gebleken - er geen reden is de gegevens uit 1991/1992 relevant te achten met betrekking tot de datum 18 september 1989. De Raad ziet geen aanleiding deze conclusie onjuist te achten.
Voorts heeft appellant een reeks rapporten op psychiatrisch/psychologisch gebied ingezonden die afkomstig zijn van behandelaars en adviserende artsen. Deze rapporten zijn - afgezien van het rapport van Lombardo van 24 januari 1991, waarover de Raad reeds in zijn uitspraak van 1 april 1992 heeft geoordeeld - opgesteld op grond van contacten en onderzoek vanaf 1993. Hoofdlijn van deze rapporten is dat appellant op grond van onderzoeksbevindingen vanaf 1993 retrospectief op 18 september 1989 op psychiatrische gronden arbeidsongeschikt wordt geacht. Geconcludeerd wordt dat de ernst van de psychiatrische problematiek van appellant ten tijde in geding is onderschat.
De Raad ziet met gedaagde in deze rapporten geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Veeleer is sprake van een psychiatrisch andere waardering van feiten en omstandigheden.
De conclusie is dat de vanwege appellant in het geding gebrachte medische gegevens geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb opleveren.
De Raad stelt voorts vast dat het standpunt van gedaagde in het bestreden besluit dat appellant vanaf 18 september 1989 niet verzekerd is geweest, niet onjuist is gebleken.
De Raad stemt in met de opmerking van appellant dat gedaagde na de uitspraak van de Raad van 3 december 1996 de aanvraag van appellant veel te traag heeft afgehandeld. Gedaagde heeft dit zelf ook erkend. Dit feit kan evenwel geen reden vormen het bestreden besluit te vernietigen.