ECLI:NL:CRVB:2004:AR7148

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1964 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G.M. Simons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkheidsverklaring hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak gaat het om een verzet tegen de niet-ontvankelijkheidsverklaring van een hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep. De opposant had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, maar dit beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht van € 87,-- niet tijdig was betaald. De Raad had vastgesteld dat de betaling niet binnen de gestelde termijn van acht weken was voldaan, en dat er geen reden was om aan te nemen dat de opposant niet in verzuim was geweest. De opposant heeft vervolgens verzet aangetekend tegen deze uitspraak, waarbij hij betoogde dat hij de ontvangst van de aanmaning tot betaling betwistte, omdat deze niet aangetekend was verzonden.

Tijdens de zitting van 8 juni 2004 zijn beide partijen niet verschenen, en het onderzoek werd heropend. Bij de zitting op 12 oktober 2004 was de situatie niet veranderd. De Raad heeft in zijn motivering overwogen dat, gezien de omstandigheden van de opposant en zijn verzoek om kwijtschelding of uitstel van betaling, er aanleiding was om het verzet gegrond te verklaren. De Raad heeft daarbij het recht op toegang tot de rechter, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, in acht genomen. De Raad oordeelde dat de opposant een termijn van acht weken moest krijgen om het griffierecht alsnog te voldoen, met de waarschuwing dat bij gebreke hiervan het hoger beroep opnieuw niet-ontvankelijk verklaard zou worden.

De uitspraak van de Raad van 17 december 2003 vervalt, en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. De Raad heeft geen proceskosten aan de opposant toegewezen, omdat hier geen bewijs van was. De beslissing werd uitgesproken door mr. drs. Th.G.M. Simons, met C.H.T.W. van Rooijen als griffier, op 23 november 2004.

Uitspraak

03/1964 ZFW
E N K E L V O U D I G E K A M E R
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant,
en
Stichting Ziekenfonds VGZ, gevestigd te Tilburg, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van 17 december 2003 met toepassing van artikel 8:54 van de Awb heeft de Raad het door opposant ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 maart 2003, reg.nr. AWB 02/1025, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft opposant verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 8 juni 2004, waar partijen - wat geopposeerde betreft met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
De Raad heeft het onderzoek heropend.
Het verzet is ter nadere behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 12 oktober 2004, waar partijen - wat geopposeerde betreft met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De uitspraak van de Raad van 17 december 2003 berust hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep ingevolge artikel 22 van de Beroepswet verschuldigde griffierecht van € 87,-- niet binnen de bij de brief van 27 mei 2003 - uiteindelijk - gestelde termijn van acht weken is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest.
In het kader van de verzetprocedure is komen vast te staan dat de brief van 27 mei 2003, waarvan opposant de ontvangst heeft betwist, niet aangetekend is verzonden.
Om die reden dient het verzet gegrond te worden verklaard.
Dit betekent dat uitspraak van de Raad van 17 december 2003 vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Met het oog daarop overweegt de Raad, mede gelet op hetgeen opposant in hoger beroep en in verzet in dit verband overigens heeft aangevoerd, nog het volgende.
Opposant heeft verzocht om kwijtschelding dan wel vermindering van het wettelijk verschuldigde griffierecht, althans om in de gelegenheid te worden gesteld het griffierecht in termijnen te betalen. Hij heeft daartoe gewezen op zijn financiële en andere persoonlijke omstandigheden.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient, mede gelet op het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden neergelegde recht op toegang tot de rechter, in gevallen - zoals het onderhavige - waarin de betrokkene zich binnen de (oorspronkelijk) voor de betaling van het griffierecht gestelde termijn beroept op betalingsonmacht, betrokkene enig uitstel voor de verplichting tot betaling te worden verleend. Een termijn van acht weken acht de Raad daartoe in het algemeen toereikend. Op grond van de door opposant in het geding gebrachte stukken, waaronder een uitkeringsspecificatie en enkele bankafschriften, kan niet worden aangenomen dat opposant niet in staat zou zijn binnen die - opnieuw te stellen - termijn een bedrag van € 87,-- te betalen. Opposant zal dan ook, bij aangetekend te verzenden brief, door de griffier worden uitgenodigd het verschuldigde griffierecht van € 87,-- binnen acht weken na de dag van verzending van die brief te voldoen. Opposant dient er rekening mee te houden dat, indien hij in gebreke blijft, het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Van door opposant in het kader van de verzetprocedure gemaakte proceskosten is de Raad ten slotte niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond.
Aldus gegeven door mr. drs.Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 november 2004.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) C.H.T.W. van Rooijen.
JK/29114