de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 30 januari 2002 heeft appellant de uitkering van gedaagde ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 10 maart 2002 ingetrokken, onder overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van gedaagde was afgenomen naar minder dan 15%.
Bij besluit van 9 juli 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft appellant het bezwaar van gedaagde tegen het besluit van
30 januari 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank Breda heeft bij uitspraak van 16 december 2002 (AWB 02/1592) het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd met de opdracht aan appellant om een nieuw besluit op bezwaar te nemen en met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten.
Appellant heeft tegen die uitspraak op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft vragen beantwoord.
Namens gedaagde heeft mr. I. Stolting, advocaat te Roosendaal, als gemachtigde van gedaagde bij brief van 7 oktober 2004 bericht niet ter na te melden zitting van de Raad te zullen verschijnen, een nadere toelichting gegeven op het standpunt van gedaagde en nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 oktober 2004, waar namens appellant is verschenen J.B. Snoek, werkzaam bij het Uwv, terwijl gedaagde en haar gemachtigde niet zijn verschenen.
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Gedaagde, werkzaam als horecamedewerkster, viel op 2 mei 2000 uit voor haar werk met elleboogklachten. Met ingang van 1 mei 2001 is haar door appellant een uitkering ingevolge de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsonge- schiktheid van 80 tot 100%. Gedaagde is op 10 oktober 2001 door een verzekeringsarts van gedaagde gezien, die oordeelde dat gedaagde slechts beperkt belastbaar was en met name was aangewezen op afwisselend werk zonder kracht zetten met de rechterarm en/of de noodzaak tot frequent repeterende bewegingen. Op basis van het door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheidspatroon heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd en geconcludeerd dat vergelijking van de mediane loonwaarde van de drie functies met de hoogste lonen met het voor gedaagde geldende maatmaninkomen resulteert in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%. Bij besluit van 30 januari 2002 heeft appellant vervolgens de uitkering van gedaagde ingevolge de WAO met ingang van 10 maart 2002 ingetrokken.
In bezwaar is namens gedaagde aangegeven dat na het onderzoek door de verzekeringsarts de diagnose reuma is gesteld en dat haar klachten zijn verergerd en zich inmiddels hebben uitgebreid. Daarop heeft de bezwaarverzekeringsarts aanvullende beperkingen aangenomen ten aanzien van hand- en vingergebruik: fors kracht zetten met de handen en polsen is niet mogelijk. Voorts zijn de beperkingen bij staan en lopen in verband met afwijkende bevindingen aan de voeten aangescherpt. Tot slot heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat met de gewijzigde belastbaarheid de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van printplatenmonteur -3 monteurfuncties-, confectienaaister -2 functies van modinette 4 (stikster)- en metaalpersbediende -2 functies van assemblagemedewerker- in medisch opzicht onveranderd passend zijn. Het bezwaar is vervolgens bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank is in de aangevallen uitspraak tot het oordeel gekomen dat moet worden aangenomen dat de bezwaar- verzekeringsarts bij gedaagde niet te geringe medische beperkingen heeft vastgesteld en dat onder meer de omstandigheid dat gedaagde door haar reumatoloog Slaats is medegedeeld dat zij lijdt aan fibromyalgie de rechtbank geen aanleiding geeft tot twijfel aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts de belastbaarheid van gedaagde ten aanzien van hand- en vingergebruik heeft bijgesteld, terwijl blijkens de verwoording functiebelasting en de functieomschrijving van de geselecteerde functies van printplatenmonteur, modinette, assemblagemedewerker en kunststofbewerker bijzondere eisen worden gesteld aan hand- en vingergebruik. Aangezien de rechtbank niet is gebleken dat deze overschrijding van de belastbaarheid van gedaagde in de geselecteerde functies door appellant is bezien en gemotiveerd, is het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd.
In hoger beroep heeft appellant bestreden dat de bezwaarverzekeringsarts geen oog heeft gehad voor de aangescherpte belastbaarheid bij het aspect hand- en vingergebruik in relatie tot de gevraagde belasting bij dit aspect in de geselecteerde functies. Voorts heeft appellant na weergave van de belasting bij het belastingaspect hand- en vingervaardigheid ten aanzien van de functies monteur, modinette en assemblagemedewerker geconcludeerd dat deze belasting zich verdraagt met de door de bezwaarverzekeringsarts gewijzigde belastbaarheid van gedaagde.
Op verzoek van de Raad heeft de bezwaararbeidsdeskundige nog een nadere toelichting gegeven op de functiebelasting van de functies van modinette 4 (stikster) in relatie tot de aangescherpte belastbaarheid van gedaagde en geconcludeerd dat deze functie onverminderd geschikt is.
Namens gedaagde is in hoger beroep opgemerkt dat appellant onvoldoende rekening houdt met de fibromyalgieklachten. Voorts is naar voren gebracht dat gedaagde ondanks de nadere toelichting van appellant in hoger beroep van mening is de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet te kunnen vervullen. Ook is een brief in het geding gebracht van een reïntegratiebureau, waaruit naar voren zou komen dat bemiddeling van gedaagde naar een passende baan vanwege haar lichamelijke gesteldheid uitgesloten is.
De Raad oordeelt als volgt.
Wat betreft het medisch aspect van de in geding zijnde arbeidsongeschiktheidsbeoordeling stelt de Raad vast dat van de zijde van gedaagde in hoger beroep geen concrete medische gegevens zijn ingebracht die twijfel oproepen aan het door appellant ingenomen standpunt met betrekking tot de belastbaarheid van gedaagde op de datum in geding, 10 maart 2002. De Raad wijst er op dat de omstandigheid dat door de behandelend reumatoloog de diagnose fibromyalgie is gesteld op zichzelf niet meebrengt dat de belastbaarheid van gedaagde zou zijn onderschat.
Wat betreft de arbeidskundige kant van de litigieuze schatting is de Raad, mede gelet op de in hoger beroep van de kant van appellant gegeven toelichting, van oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies ondanks de door de bezwaarverzekeringsarts aangescherpte belastbaarheid onverminderd voor gedaagde geschikt kunnen worden geacht, zodat voldoende - in medisch opzicht - geschikte functies resteren om de schatting op te baseren, zodat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking in aanmerking komt en het inleidend beroep alsnog ongegrond dient te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. Ch.J.G. Olde Kalter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 december 2004.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.