ECLI:NL:CRVB:2004:AR7338
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de intrekking van WAO-uitkering en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de intrekking van de WAO-uitkering van gedaagde, die aanvankelijk was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. De appellant heeft de uitkering per 19 november 2000 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid volgens hen op dat moment minder dan 15% was. Gedaagde heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 15 tot 25%.
Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij zij aanvoerden dat de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit heeft vernietigd. De Raad heeft de zaak behandeld op 12 oktober 2004, maar gedaagde is niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat er een overeenstemming was over de urenomvang van de maatman, die op 28 uur per week is gesteld. Appellant stelde dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25% correct was, ongeacht de aanpassing van de maatgevende omvang. De Raad heeft de argumenten van appellant gevolgd en geconcludeerd dat de rechtbank onterecht het bestreden besluit heeft vernietigd.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het inleidend beroep ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de medische gegevens voldoende aanknopingspunten bieden voor de vaststelling van de beperkingen van gedaagde, en dat de functies die in de schatting zijn gebruikt terecht als passend zijn aangemerkt. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste urenomvang bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de rechtbank in het proces.