ECLI:NL:CRVB:2004:AR7363
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-uitkering en de medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarbij de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan de orde is. De zaak is ontstaan na de invoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, waarbij het Uwv in de plaats kwam van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.H. Samama, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, die het besluit van het Uwv om haar uitkering in te trekken, heeft bevestigd. De zitting vond plaats op 12 oktober 2004, waar appellante in persoon aanwezig was, bijgestaan door haar advocaat, en waar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. R. Rijk.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 23 november 2004 geoordeeld dat het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van appellante per 10 juli 2000 in te trekken, berustte op een ondeugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. De Raad concludeert dat het Uwv ten onrechte heeft gesteld dat appellante in staat was om met andere loondienstfuncties een zodanig loon te verwerven dat er geen sprake meer was van verlies van verdiencapaciteit. De Raad heeft vastgesteld dat de intrekking van de uitkering niet kan worden gehandhaafd, omdat de beoordeling van de medische beperkingen en arbeidsmogelijkheden van appellante niet correct is uitgevoerd.
De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.288,- voor verleende rechtsbijstand. De Raad heeft bepaald dat het Uwv een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak, en dat appellante het betaalde griffierecht van € 111,04 vergoed krijgt.