ECLI:NL:CRVB:2004:AR7380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1100 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift tegen AOW-besluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, wonende in Australië, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2004, waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank niet-ontvankelijk werd verklaard. Het besluit, genomen op 25 november 2002, betrof de toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ter hoogte van 96% van het volledige AOW-pensioen, met ingang van april 2003.

Appellant heeft op 12 februari 2003 bezwaar aangetekend tegen dit besluit, maar de Raad oordeelt dat dit bezwaar niet tijdig is ingediend. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken, en appellant heeft zijn bezwaar pas na deze termijn ingediend. Appellant voerde aan dat hij op vakantie was van 18 december 2002 tot en met 21 januari 2003 en dat hij het besluit pas op 22 januari 2003 onder ogen kreeg. Hij stelde dat hij geen idee had hoe hij een bezwaarschrift moest schrijven en dat hij advies had moeten vragen aan het Nederlandse consulaat.

De Raad overweegt dat, hoewel appellant in het buitenland verbleef, hij zelf verantwoordelijk is voor het treffen van adequate maatregelen om zijn belangen te behartigen. De Raad verwijst naar vaste jurisprudentie die stelt dat een betrokkene die langere tijd afwezig is, toereikende maatregelen moet treffen. Appellant had op de hoogte moeten zijn van het besluit dat hem vóór 15 maart 2003 zou worden toegezonden en had moeten anticiperen op de mogelijkheid van een tijdige indiening van zijn bezwaar.

De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad beslist dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten.

Uitspraak

04/1100 AOW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Australië), appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Appellant heeft op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2004, nr. AWB 03/2459 AOW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 15 oktober 2004, waar appellant -met voorafgaand bericht- niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 25 november 2002 is aan appellant met ingang van april 2003 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van 96% van het volledige AOW-pensioen.
Tegen dit besluit heeft appellant bij per fax verzonden brief van 12 februari 2003, ontvangen door gedaagde op 13 februari 2003, bezwaar aangetekend.
Bij besluit van 25 april 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, nu het bezwaarschrift te laat was ingediend en van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake was.
De rechtbank heeft het standpunt van gedaagde onderschreven.
Appellant heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat hij van 18 december 2002 tot en met 21 januari 2003 met vakantie was en hij gedaagdes besluit van 25 november 2002 eerst op 22 januari 2003 onder ogen kreeg. Appellant was totaal verrast door de inhoud van het besluit en had geen idee hoe hij een bezwaarschrift moest schrijven. Appellant heeft dan ook eerst advies gevraagd aan het Nederlandse consulaat. Uiteindelijk kon hij eerst op 12 februari 2003 een bezwaarschrift schrijven. Voorts is naar voren gebracht dat er geen rekening mee wordt gehouden dat post vanuit Nederland lang onderweg is, waardoor weinig tijd overblijft om te reageren. Verder heeft appellant gesteld dat niemand in zijn omgeving Nederlands spreekt en post voor hem kan verzamelen.
De Raad overweegt als volgt.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Nu appellant eerst bij schrijven van 12 februari 2003 bezwaar heeft aangetekend tegen het besluit van 25 november 2002, moet met de rechtbank worden geoordeeld dat het bezwaar niet tijdig is ingesteld. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of er aanleiding bestaat om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar op grond van termijnoverschrijding achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest. In hetgeen appellant daartoe heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om in het onderhavige geval de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad, onder meer neergelegd in zijn uitspraak van 13 augustus 2002, gepubliceerd in USZ 2002/290, dient een betrokkene die voor een langere tijd afwezig is, toereikende maatregelen te treffen ter behartiging van de eigen belangen. Als wordt nagelaten om adequate maatregelen te treffen om tegen een of meer eventueel in de vakantie te ontvangen besluiten tijdig bezwaar -op al dan niet nader aan te geven gronden- aan te tekenen, moet dit voor rekening van de betrokken verzekerde blijven. Dit klemt temeer indien de betrokkene, zoals in casu, een besluit kan verwachten.
Appellant is bij brief van 15 augustus 2002 meegedeeld dat de beschikking over zijn recht op pensioen hem zal worden toegezonden vóór 15 maart 2003. Appellant is evenwel op vakantie gegaan zonder de hiervoor omschreven maatregelen te treffen.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet kan slagen en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
De Raad beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 november 2004.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) M. Gunter.