ECLI:NL:CRVB:2004:AR7409
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.L.M.J. Stevens
- Rechtspraak.nl
Afwijzing erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2004 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, die erkenning als burger-oorlogsslachtoffer vroeg op basis van zijn ervaringen tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië. Eiser, geboren in 1925, had in september 2002 een aanvraag ingediend, waarin hij stelde dat hij gezondheidsklachten had opgelopen door zijn oorlogservaringen. De Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad had echter op 4 juli 2003 afwijzend beslist op zijn aanvraag, omdat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij was getroffen door onder de Wet vallend oorlogsgeweld.
Tijdens de zitting op 21 oktober 2004, waar eiser in persoon verscheen, werd het beroep behandeld. Eiser voerde aan dat hij tijdens de Japanse bezetting was blootgesteld aan plunderingen, razzia's en tewerkstelling in Praï. De Raad oordeelde dat de door eiser genoemde omstandigheden niet voldeden aan de criteria voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer, zoals vastgelegd in artikel 2 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. De Raad benadrukte dat algemene oorlogsomstandigheden niet als specifieke handelingen of maatregelen kunnen worden aangemerkt.
De Raad concludeerde dat er geen bewijs was voor de door eiser gestelde oorlogscalamiteiten en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit in rechte kon standhouden en dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van griffier J.P. Schieveen, en werd openbaar uitgesproken op 2 december 2004.