ECLI:NL:CRVB:2004:AR7412

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/280 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot erkenning als vervolgingsslachtoffer op basis van onvoldoende bewijs van vrijheidberoving tijdens de Japanse bezetting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2004 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser had een aanvraag ingediend voor erkenning als vervolgingsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Eiser stelde dat hij tijdens de Japanse bezetting in het voormalige Nederlands-Indië gedwongen tewerkgesteld was en daarbij vrijheidsberoving had ondergaan.

De verweerster had de aanvraag afgewezen, omdat de gestelde vrijheidberoving niet was bevestigd en er geen bewijs was dat eiser vervolgingsmaatregelen had te vrezen van de Japanse bezetter. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij zijn bezwaren tegen de afwijzing uiteenzette. Tijdens de zitting op 21 oktober 2004 is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door zijn zoon, terwijl de verweerster niet vertegenwoordigd was.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen bevestigingsgegevens zijn verkregen over de omstandigheden van eisers tewerkstelling en dat er geen bewijs is dat eiser blootstond aan vervolgingsmaatregelen. De Raad concludeert dat het bestreden besluit in stand kan blijven, omdat er geen grond is voor vernietiging. Ook zijn er geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/280 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 12 december 2003, kenmerk JZ/Z60/2003/0983, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is, gevoegd met het geding onder nummer 04/279 WUBO, behandeld ter zitting van de Raad op 21 oktober 2004. Aldaar is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door zijn zoon [naam zoon], terwijl verweerster zich, met voorafgaand bericht, niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
In september 2002 heeft eiser, geboren in 1925, een aanvraag ingediend om toekenning van, onder meer, een periodieke uitkering als vervolgde in de zin van de Wet. In dat verband heeft eiser aangevoerd dat hij tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië gedwongen tewerkgesteld is geweest te Praï in het toenmalige Malakka en daarbij vrijheidsberoving heeft ondergaan.
Bij besluit van 4 juli 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster op deze aanvraag afwijzend beslist, onder overweging dat de gestelde vrijheidberoving op geen enkele wijze is bevestigd en dat ook niet is gebleken dat eiser van de Japanse bezetter vervolgingsmaatregelen had te vrezen op grond van ras, geloof of wereldbeschouwing dan wel Europese afkomst of gezindheid.
De Raad overweegt als volgt.
Blijkens artikel 2 van de Wet wordt - samengevat en voor zover hier van belang - onder vervolging verstaan:
handelingen of maatregelen van de vijandelijke bezettende macht van het voormalige Nederlands-Indië, gericht tegen personen of groepen van personen op grond van hun ras, geloof of wereldbeschouwing, dan wel hun Europese afkomst of Europees georiënteerde of gezinde instelling, welke hebben geleid tot vrijheidsberoving door opsluiting in concentratiekampen, gevangenissen of andere verblijfplaatsen waar beëindiging van het leven dan wel permanente bewaking van de vervolgde werd beoogd.
Bij het door verweerster ingestelde, zorgvuldig te noemen onderzoek, waarbij - bij het ontbreken van getuigen - archieven en algemene historische documenten zijn geraad-pleegd, zijn over de aard van en de omstandigheden waaronder eisers tewerkstelling in Praï heeft plaatsgevonden geen bevestigingsgegevens verkregen kunnen worden. Ook is geen gegeven beschikbaar gekomen waaruit zou kunnen blijken dat eiser te Penang, een eiland voor de westkust van het toenmalige Malakka waar hij vóór zijn tewerkstelling woonde bij zijn moeder, blootstond aan vervolgingsmaatregelen door de Japanse bezetter.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dit besluit in rechte kan standhouden.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2004.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.
HD
10.11