ECLI:NL:CRVB:2004:AR7416
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.L.M.J. Stevens
- Rechtspraak.nl
Afwijzing erkenning als burgeroorlogsslachtoffer op basis van onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld
In deze zaak heeft eiser, geboren op 27 mei 1931 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burgeroorlogsslachtoffer op basis van gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn oorlogservaringen. De aanvraag werd ingediend bij de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die op 10 november 2003 een afwijzend besluit nam. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 21 oktober 2004 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, terwijl de verweerster niet vertegenwoordigd was. De Raad heeft de aanvraag van eiser beoordeeld aan de hand van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. De Raad concludeert dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk getroffen is door oorlogsgeweld, zoals vereist door de wet.
De Raad heeft vastgesteld dat de door eiser genoemde omstandigheden, zoals de ontwrichting van zijn gezinsleven en de armoede tijdens de Japanse bezetting, niet voldoen aan de criteria voor erkenning als burgeroorlogsslachtoffer. De Raad heeft ook de specifieke gebeurtenissen die eiser heeft genoemd, zoals een huisuitzetting en het getuige zijn van geweld, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet onder de werking van de wet vallen.
Uiteindelijk heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard, omdat er geen grond was voor vernietiging van het bestreden besluit. De Raad heeft ook geen termen gezien voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. G.L.M.J. Stevens, met J.P. Schieveen als griffier, op 2 december 2004.