ECLI:NL:CRVB:2004:AR7426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/6071 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant, die wegens nekklachten uitgevallen is uit zijn functie als productiemedewerker. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die de toekenning van de uitkering had bevestigd. De Raad oordeelt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld op 25 tot 35%, correct is en dat er geen aanleiding is om een onafhankelijk deskundige te raadplegen. De Raad wijst erop dat de verzekeringsartsen voldoende onderzoek hebben verricht en dat de bevindingen van de rechtbank juist zijn. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de functies die hem zijn toegeschreven, niet passend zijn gezien zijn beperkingen. De Raad concludeert echter dat de rechtbank de functies adequaat heeft beoordeeld en dat de argumenten van appellant niet opwegen tegen de deskundige oordelen van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/6071 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. A.R. Koops, advocaat te Rotterdam, op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Rotterdam onder dagtekening 22 oktober 2002 tussen partijen gewezen uitspraak, geregistreerd onder nummer AWB 02 / 1144-ZET.
Bij brief van 3 december 2003 heeft mr. J.J.M. Brouwer, advovaat te ’s-Gravenhage, zich als opvolgend gemachtigde van appellant gesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en in aanvulling daarop, bij brief van 18 februari 2002, een rapport, gedateerd 12 februari 2003, overgelegd van de bezwaarverzekeringsarts S.M. Lustenhouwer.
Namens appellant is een aan appellants advocaat gericht - ongedateerd - schrijven overgelegd van de radioloog prof. dr. M. Meradji.
Bij brief van 1 oktober 2004 zijn de gronden van het hoger beroep aangevuld en is een nader stuk in het geding gebracht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 12 oktober 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. Brouwer, en waar namens gedaagde is verschenen mr. W.M.J. Evers, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant is op 16 februari 2000 wegens nekklachten, uitstralend naar de linker schouder en -arm, uitgevallen uit zijn functie als productiemedewerker bij een houthandel. Bij besluit van 4 april 2001, zoals in bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 9 april 2002, heeft gedaagde in aansluiting op de wettelijke wachttijd van 52 weken, met ingang van 14 februari 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering aan appellant toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Blijkens de verschillende daaraan ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten, berust het bestreden besluit op een beoordeling volgens welke appellant als gevolg van beperkingen in het gebruik van de nek en de linkerarm niet meer geschikt is voor het eigen vroegere werk, maar nog wel diverse andere, op die beperkingen afgestemde functies kan vervullen - in concreto: printplatenmonteur, naaister-stikster meubelbekleding en samensteller van metaalproducten - waarmee hij een verlies aan verdiencapaciteit lijdt, overeenkomend met indeling in evenvermelde klasse.
De rechtbank heeft in de eerste plaats geen reden gezien om de bevindingen van gedaagdes verzekeringsartsen voor onjuist te houden. In het bijzonder ook faalt, aldus de rechtbank, de grief dat de statische belastbaarheid van de nek is overschat. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat de verzekeringsartsen voldoende onderzoek hebben verricht naar de klachten van appellant en hun oordeel mede is gebaseerd op informatie van de behandeld neuroloog, die geen neurologische afwijkingen bij appellant heeft kunnen vaststellen.
De Raad heeft geen aanknopingspunten hierover anders te oordelen. Met name ook acht de Raad zulke aanknopingspunten niet gelegen in het in rubriek I vermelde schrijven van de radioloog Meradji. Deze radioloog heeft op verzoek van appellants gemachtigde röntgenfoto’s en MRI’s van appellant bestudeerd en heeft naar aanleiding daarvan in genoemd schrijven aangegeven dat er sprake is van enige anatomische - degeneratieve - afwijkingen bij appellant, waarvan aannemelijk is dat deze ook bestonden op de datum in geding. Vanuit radiologisch standpunt is het, aldus Meradji, mogelijk dat deze afwijkingen tot episodes met pijnklachten kunnen leiden, maar ook is het mogelijk dat er geen pijnklachten optreden. Om vast te stellen of in een concrete situatie bij iemand sprake is van pijnklachten, is een uitgebreid klinisch functieonderzoek nodig, omdat bij klachten die worden veroorzaakt door degeneratieve veranderingen niet alleen de anatomische maar ook de klinische veranderingen van belang zijn.
De Raad stelt vast dat geen uitspraak wordt gedaan over de belastbaarheid van appellant en aldus de brief van Meradji niet kan dienen ter ondersteuning van de opvatting van appellant dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen.
Voorts heeft de rechtbank zich kunnen stellen achter de functies zoals die - uiteindelijk - bij de schatting in aanmerking zijn genomen. Ook hierin volgt de Raad de rechtbank. Van de zijde van appellant is in hoger beroep staande gehouden dat de diverse in de verwoording functiebelasting van die functies voorkomende markeringen, ten teken van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van appellant op de desbetreffende aspecten, onvoldoende zijn toegelicht en dat hij ten onrechte tot het vervullen van die functies in staat is geacht. Gedaagde heeft hierin aanleiding gevonden om zijn bezwaarverzekeringsarts Lustenbrouwer daar nog eens naar te laten kijken, hetgeen heeft geresulteerd in het in rubriek I genoemde rapport van die arts van 12 februari 2003. De Raad is van oordeel dat, zo al niet zou kunnen worden aangesloten bij het oordeel van de rechtbank dat de markeringen reeds afdoende zijn gemotiveerd met de zich al in het dossier bevindende rapporten, thans in elk geval met de in het aanvullende rapport van de bezwaarverzekeringsarts Lustenbrouwer gegeven nadere toelichting een genoegzame toelichting is verstrekt op de passendheid van de functies.
In het bovenstaande ligt reeds besloten dat de Raad geen aanleiding ziet om het verzoek van appellant te honoreren tot raadpleging van een onafhankelijk deskundige. Nu de Raad, mede in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ook overigens geen aanknopingspunten heeft om het bestreden besluit rechtens niet juist te achten, volgt uit het vorenoverwogene dat de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen dat besluit ongegrond is verklaard, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Raad beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 november 2004.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.R.H. van Roekel.
MR