ECLI:NL:CRVB:2004:AR7446

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1287 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing hernieuwde aanvraag WUBO-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2004 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres, die woont in [woonplaats], en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiseres had een hernieuwde aanvraag ingediend voor een WUBO-uitkering, die eerder was afgewezen. De verweerster had in een besluit van 5 maart 2003 eiseres erkend als burgeroorlogsslachtoffer, maar had haar een periodieke uitkering geweigerd omdat zij haar werkzaamheden in 1991 niet had beëindigd vanwege oorlogsinvaliditeit. Eiseres had tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt, waardoor het besluit rechtskracht had gekregen.

In augustus 2003 diende eiseres opnieuw een aanvraag in voor een periodieke uitkering, waarbij zij stelde dat de eerdere afwijzing onterecht was. De verweerster wees deze aanvraag af op 24 december 2003, met de motivering dat eiseres geen relevante nieuwe feiten of gegevens had aangevoerd die aanleiding gaven tot herziening van het eerdere besluit. De Raad overwoog dat de nieuwe aanvraag in wezen een verzoek om herziening was van het eerdere besluit en dat de verweerster discretionaire bevoegdheid had om al dan niet tot herziening over te gaan.

De Raad concludeerde dat eiseres in haar herzieningsverzoek niet met nieuwe medische gegevens kwam die nog niet eerder bekend waren en die een nieuw licht op de zaak zouden werpen. De door eiseres overgelegde gegevens waren al eerder door de verweerster in overweging genomen. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de verweerster te veroordelen tot vergoeding van proceskosten. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde dat de verweerster in redelijkheid tot haar besluit had kunnen komen om geen herziening toe te passen.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/1287 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 26 januari 2004, kenmerk JZ/H70/2003, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft eiseres uiteengezet waarom zij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 21 oktober 2004. Aldaar zijn partijen, zoals tevoren bericht, niet verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 5 maart 2003 heeft verweerster eiseres ingevolge haar hernieuwde aanvraag van juli 2002 op grond van psychische invaliditeit (inclusief psychosomatische hoofdpijn) erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en haar met ingang van 1 juli 2002 de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet toegekend. Een periodieke uitkering is eiseres toen evenwel geweigerd op de grond zij haar werkzaamheden in 1991 niet heeft beëindigd in verband met haar oorlogsinvaliditeit. Verweerster is tot dit standpunt gekomen in navolging van het medisch advies van haar geneeskundig adviseur, waarbij deze adviseur onder meer beschikte over medische informatie uit de zogenoemde behandelende sector alsmede van GAK Nederland BV. Eiseres heeft tegen dat besluit geen bezwaar gemaakt zodat dit besluit tussen partijen rechtens verbinden is geworden.
In augustus 2003 heeft eiseres bij verweerster nogmaals een aanvraag ingediend om haar voor een periodieke uitkering op grond van de Wet in aanmerking te brengen. In dat verband heeft eiseres, onder toezending van gegevens van het GAK, aangevoerd dat de afwijzing van haar eerdere aanvraag om een periodieke uitkering ten onrechte heeft plaatsgevonden.
Verweerster heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 24 december 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de grond dat eiseres geen relevante nieuwe feiten of gegevens heeft aangevoerd die aanleiding geven tot herziening van het over de eerdere aanvraag van eiseres genomen besluit betreffende de periodieke uitkering.
De Raad overweegt het volgende.
De hiervoor genoemde aanvraag van augustus 2003 draagt, naar verweerster terecht heeft vastgesteld, het karakter van een verzoek om herziening van het door verweerster eerder genomen, hiervoor vermelde besluit aangaande de aanvraag van juli 2002.
Ingevolge artikel 61, derde lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door haar gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is discretionair van aard, hetgeen betekent dat verweerster een ruime beoordelingsvrijheid toekomt. Dat brengt mee dat de Raad heeft na te gaan of van verweerster moet worden gezegd dat zij niet in redelijkheid tot haar besluit is kunnen komen om van de bevoegdheid tot herziening geen gebruik te maken, dan wel bij haar besluit heeft gehandeld in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel enig algemeen rechtsbeginsel.
De Raad moet vaststellen dat eiseres bij het onderhavige herzieningsverzoek, en in bezwaar tegen het besluit op dat verzoek, in wezen heeft herhaald hetgeen zij reeds ter ondersteuning van haar eerdere aanvraag had aangevoerd. Eiseres heeft haar herzieningsverzoek ook niet vergezeld doen gaan van medische gegevens die nog niet bij verweerster bekend waren en op onderhavige kwestie een nieuw licht werpen. Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat de door eiseres overgelegde gegevens van het GAK door verweerster reeds bij de eerdere, hierboven genoemde, aanvraag is betrokken.
Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat verweerster niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot haar besluit om niet tot herziening over te gaan.
Ook overigens is, gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, niet kunnen blijken dat verweerster een besluit heeft genomen dat de bovenomschreven terughoudende toetsing van de Raad niet kan doorstaan.
Voor vernietiging van het bestreden besluit bestaat derhalve geen grond.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2004.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.
HD
10.11