ECLI:NL:CRVB:2004:AR7454

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/815 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding bezwaartermijn niet verschoonbaar in het kader van de Wet uitkeringen oorlogsslachtoffers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2004 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift van eiseres, ingediend tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen oorlogsslachtoffers 1940-1945, maar haar bezwaarschrift werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De Raad overwoog dat de termijn van zes weken, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), was overschreden en dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet verschoonbaar waren. Eiseres had aangevoerd dat het besluit niet aan haar gemachtigde was verzonden en dat zij de Nederlandse taal niet machtig was, maar de Raad oordeelde dat de bekendmaking op de juiste wijze had plaatsgevonden. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor vernietiging van het bestreden besluit en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd er geen vergoeding van proceskosten toegekend, omdat er geen termen aanwezig waren om dit te rechtvaardigen.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/815 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 29 januari 2004, kenmerk JZ/T90/2004/041, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen.
Tegen dat besluit heeft [naam zwager], wonende te Emmen, namens eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift (met bijlagen) is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 7 oktober 2004 heeft mr. L. Rijpkema, advocaat te Groningen zich als gemachtigde van eiseres gesteld. Nadien heeft deze gemachtigde het beroep nog nader toegelicht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 21 oktober 2004. Aldaar zijn voor eiseres verschenen haar gemachtigde mr. L. Rijpkema voornoemd alsmede [naam zwager] voornoemd. Verweerster heeft zich, zoals vooraf bericht, niet doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 15 oktober 2003, op gelijke datum aan eiseres verzonden, heeft verweerster afwijzend beslist op een namens eiseres in april 2003 gedane - hernieuwde - aanvraag om toekenning van een periodieke uitkering ingevolge de Wet uitkeringen oorlogsslachtoffers 1940-1945 als weduwe van [betrokkene].
Tegen dat besluit heeft [naam zwager] namens eiser bij brief van 1 december 2003 bezwaar gemaakt, welke brief blijkens de gedingstukken op 4 december 2003 door verweerster is ontvangen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerster eiseres in haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens de overschrijding van de voor de indiening van een bezwaarschrift ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende termijn van zes weken. In dat verband is overwogen dat de namens eiseres aangevoerde omstandigheid de termijnoverschrijding niet kan verontschuldigen, zodat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres niet in verzuim is geweest in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
In beroep alsmede ter zitting van de Raad is namens eiseres aangevoerd dat er geen sprake kan zijn van een overschrijding van de geldende bezwaartermijn dan wel dat de overschrijding verschoonbaar moet worden geacht nu het besluit van 15 oktober 2003 niet aan [naam zwager] is verzonden en daarmee is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 6:17 van de Awb dan wel met de in dit geval in acht te nemen zorgvuldigheid. Voorts is gewezen op de omstandigheid dat eiseres de Nederlandse taal niet machtig is.
De Raad overweegt als volgt.
In het onderhavige geval heeft [dochter] namens eiseres in april 2003 bij verweerster een aanvraag ingediend. Gelet op de context van deze aanvraag is duidelijk dat eiseres zich daarbij laat vertegenwoordigen door (haar dochter) [dochter], hetgeen voor verweerster terecht aanleiding is geweest het besluit van 15 oktober 2003
- in afschrift - aan haar toe te sturen. In het door [naam zwager] aan verweerster gericht schrijven van augustus 2003 over hetzelfde onderwerp wordt in generlei bewoordingen aangegeven dat [naam zwager] voortaan als gemachtigde van eiseres zal gaan optreden. Gezien het vorenstaande ziet de Raad het niet toesturen van het besluit aan [naam zwager] dan ook niet in strijd komen met het bepaalde in artikel 6:17 van de Awb.
Naar het oordeel van de Raad is er derhalve sprake geweest van een bekendmaking op de voorgeschreven wijze als bedoeld in de Awb, hetgeen met zich meebrengt dat met het op 4 december 2003 bij verweerster ingekomen bezwaarschrift de daarvoor geldende termijn is overschreden.
Vervolgens ziet de Raad zich voor de vraag gesteld of geoordeeld kan worden dat eiseres niet in verzuim is geweest als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
Tot dat oordeel is de Raad niet kunnen komen. Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat, indien eiseres daartoe niet bij machte is, het op de weg van [dochter] had gelegen namens eiseres (tijdig) een bezwaarschrift in te dienen, dan wel zich daartoe tot derden te wenden voor hulp, bij voorbeeld tot (haar zwager) [naam zwager].
De omstandigheid dat, zoals ter zitting is gebleken, [dochter] en [naam zwager] niet op de hoogte waren van elkaars acties ten behoeve van eiseres - en er dus in de familie van eiseres kennelijk sprake is van onvoldoende onderlinge communicatie - kan verweerster niet worden tegengeworpen.
Van een onzorgvuldigheid aan de zijde van verweerster kan dan ook niet worden gesproken.
Gezien het voorgaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2004.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.
HD
10.11