ECLI:NL:CRVB:2004:AR7462

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/773 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van psychische klachten

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1933 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend bij de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van lichamelijke en psychische klachten die zij toeschrijft aan haar ervaringen tijdens de Bersiapperiode. De verweerster heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat er geen blijvende psychische invaliditeit aanwezig is. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 21 oktober 2004 zijn partijen niet verschenen, maar de Raad heeft de zaak op basis van de ingediende stukken behandeld. De Raad heeft vastgesteld dat eiseres lichte chronische incomplete PTSS heeft, maar dat deze klachten haar niet belemmeren in haar dagelijks leven. Eiseres onderhoudt een normaal activiteitenpatroon en heeft goede sociale contacten.

De Raad heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit van de verweerster, dat de aanvraag van eiseres afwees, in rechte stand kan houden. De Raad heeft geen termen gezien om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 december 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/773 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 22 december 2003, kenmerk JZ/E70/2003, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 21 oktober 2004, alwaar partijen - verweerster met bericht van verhindering - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren in 1933 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in april 2003 bij verweerster een aanvraag ingediend, primair ertoe strekkend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Deze aanvraag heeft eiseres gebaseerd op lichamelijke en psychische klachten, die naar haar mening een gevolg zijn van haar ervaringen tijdens de periode van naoorlogse ongeregeldheden (de zogenoemde Bersiapperiode) in het voormalige Nederlands-Indië.
Verweerster heeft de aanvraag van eiseres afgewezen bij besluit van 24 oktober 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Daartoe is overwogen dat eiseres weliswaar is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet - te weten haar internering in kamp Soemobito - maar dat niet is voldaan aan de ingevolge de Wet tevens geldende eis dat sprake is van lichamelijk en/of psychisch letsel tengevolge van de ondervonden oorlogscalamiteiten, leidend tot blijvende invaliditeit.
In het bijzonder is in aanmerking genomen dat bij eiseres wel sprake is van lichte psychische klachten in verband met haar oorlogservaringen, maar dat deze geen beperkingen opleveren in haar dagelijks functioneren. De lichamelijke klachten van eiseres, te weten status na tbc en een borstoperatie alsmede haar rug- en beenklachten, zijn naar het oordeel van verweerster niet in verband te brengen met haar oorlogservaringen.
In bezwaar en beroep heeft eiseres zich met name gekeerd tegen de opvatting van verweerster dat bij haar geen sprake is van blijvende psychische invaliditeit.
De Raad staat voor de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Blijkens de gedingstukken staat verweerster, zoals hiervoor al vermeld, ten aanzien van de psychische klachten van eiseres op het standpunt dat deze niet van zodanige aard en omvang zijn dat gesproken kan worden van een voor toepassing van de Wet in aanmerking te nemen invaliditeit.
Deze zienswijze van verweerster is in overeenstemming met de adviezen van een tweetal artsen/geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, welke adviezen berusten op de resultaten van een op verzoek van verweerster door de arts G.J. Laatsch ingesteld medisch onderzoek van eiseres en op uit de behandelende sector verkregen informatie. In deze adviezen is aangegeven dat bij eiseres sprake is van een lichte chronische incomplete PTSS tengevolge van de oorlogservaringen, maar dat eiseres daardoor in haar persoonlijk en sociaal leven niet wordt belemmerd nu zij overdag een normaal activiteitenpatroon ontwikkelt en vele en goede sociale contacten onderhoudt.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd.
Uit de ter beschikking staande medische en andere gegevens is de Raad niet kunnen blijken van enig aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het spoor van haar geneeskundig adviseurs, op basis van die gegevens ingenomen standpunt dat geen sprake is van tot invaliditeit leidend psychisch letsel. Daarbij laat de Raad ook wegen dat eiseres zich in verband met de gestelde psychische klachten nimmer onder medische behandeling heeft gesteld.
Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit, voorzover in beroep aangevochten, in rechte standhouden en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2004.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.