ECLI:NL:CRVB:2004:AR7610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1990 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • M.C.M. van Laar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan werkgever wegens niet-nakoming loonopgaveverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de oplegging van een boete aan de Vennootschap onder firma [naam vof] door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De boete van f 364,-- (€ 165,--) was opgelegd omdat de gedaagde volgens de appellant niet had voldaan aan de wettelijke verplichting om wijzigingen in de loonsom tijdig te melden, zoals vereist door de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van gedaagde gegrond verklaard en de besluiten van appellant vernietigd. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde op 31 januari 2001 een geprognosticeerde aangifte had ingediend, maar dat appellant slechts een van de twee geprognosticeerde aangiften had verwerkt. Appellant stelde dat gedaagde geen melding had gemaakt van een loonsomwijziging, wat leidde tot de boete. De Raad oordeelde dat de verplichting om wijzigingen in de loonsom te melden niet strikt aan het gebruik van voorschotcorrectieformulieren was gebonden. De Raad concludeerde dat gedaagde de wettelijke verplichtingen was nagekomen, aangezien er geen bewijs was dat gedaagde verplicht was om de wijzigingen via de voorgeschreven formulieren aan te leveren.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de boete ten onrechte was opgelegd. Appellant werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 322,-- werden begroot. De Raad benadrukte dat de administratieve verplichtingen niet zo strikt waren dat gedaagde in dit geval een boete had moeten ontvangen voor het niet gebruiken van de formulieren. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor uitvoeringsorganen om duidelijk te communiceren over administratieve verplichtingen en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

03/1990 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
Vennootschap onder firma [naam vof], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift ingediende gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Rotterdam op 20 maart 2003 gewezen uitspraak, reg. nr. 02/570, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 28 oktober 2004, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende, tussen partijen niet in geding zijnde, feiten en omstandigheden.
Bij brief van 31 januari 2001 is namens gedaagde aan appellant de geprognosticeerde aangifte SVW 2000 gezonden met betrekking tot onder meer gedaagde met het verzoek de voorschotnota aan te passen aan het premieloon. In tegenstelling tot de andere cliënten staat er bij gedaagde tussen haakjes “2x” vermeld. Daarbij is overgelegd een tweetal geprognosticeerde aangiften voor maandlonen en kwartaallonen. In de administratie van appellant is slechts een van beide geprognosticeerde aangiften verwerkt.
Bij besluit van 1 november 2001 heeft appellant gedaagde meegedeeld dat bij het opmaken van de eindafrekening over het jaar 2000 is gebleken dat het totaal van de premielonen meer dan 5% afwijkt van het totaal aan premielonen van haar voorschotnota. Ook heeft gedaagde een drempelbedrag overschreden, welk bedrag is berekend door het aantal premielonen dat op de eindafrekening van toepassing is, te vermenigvuldigen met f 5.000,-- (€ 2.269,--). Doordat gedaagde volgens appellant geen melding had gedaan van een loonsomwijziging was naar appellants mening de wettelijke loonopgaveverplichting, welke is neergelegd in artikel 10 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV), niet nagekomen. Op grond van het bepaalde in artikel 12, tweede en derde lid, van de CSV, het Boetebesluit werkgevers CSV en artikel 17 van het Besluit toepassing bestuurlijke boeten CSV heeft appellant gedaagde vervolgens bij besluit van 5 november 2001 een boete opgelegd van f 364,-- (€ 165,--), zijnde 1% over het verschil tussen de voorschotpremie en de definitief vastgestelde premie over 2000.
Bij besluit van 30 januari 2002 heeft appellant de bezwaren van gedaagde ongegrond verklaard en het besluit van 5 november 2001 gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 30 januari 2002 gegrond verklaard, dat besluit en het primaire besluit van 5 november 2001 vernietigd, bepaald dat appellant aan gedaagde het betaalde griffierecht dient te vergoeden en appellant veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. De rechtbank was
- kort gezegd - van oordeel dat de omstandigheid dat gedaagde de mededelingen over de verandering in de premieloonsom niet op daarvoor bestemde voorschotformulieren heeft aangeleverd geen afbreuk doen aan het feit dat gedaagde de wettelijke loonopgave-
verplichting is nagekomen, aangezien niet is gebleken dat gedaagde op grond van de toepasselijke regelgeving dan wel nadere aanwijzingen van appellant verplicht was om van die formulieren gebruik te maken.
De Raad kan zich verenigen met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die haar tot dat oordeel hebben geleid. Naar aanleiding van het hoger beroep overweegt de Raad nog het volgende.
Het gaat in het onderhavige geval om een uit artikel 10, tweede lid, van de CSV voort-vloeiende verplichting van de werkgever, nader geregeld in artikel 13, derde lid, van het Loonadministratiebesluit, om aan het uitvoeringsorgaan mededeling te doen van elke verandering in de loonsom gedurende het premiebetalingstijdvak, welke er toe leidt dat het feitelijk verloonde bedrag meer dan 5%, doch ten minste een bedrag van f 5.000,-- hoger is dan het loonbedrag waarop de voorschotnota is gebaseerd. Blijkens de hierop van toepassing zijnde regelingen - de Raad verwijst daarbij in het bijzonder naar artikel 3, derde lid, van het Besluit toepassing bestuurlijke boeten CSV - kan deze mededeling op diverse manieren worden aangeleverd, te weten schriftelijk, per fax of langs elektronische weg.
Appellant heeft ter zake van zijn stelling dat gedaagde niet heeft voldaan aan zijn verplichting ex artikel 13, derde lid, van het Loonadministratiebesluit, aangevoerd dat in het kader van de 5%-regeling aan iedere werkgever voorschotcorrectieformulieren zijn verstrekt en dat door in dit geval geen gebruik te maken van deze formulieren gedaagde het risico heeft aanvaard dat eventuele aanpassingen niet op de juiste wijze worden verwerkt.
De Raad kan appellant daarin niet volgen. Zoals hiervoor is overwogen, kan een mededeling als hiervoor bedoeld op diverse manieren worden gedaan. Ook is de Raad niet gebleken dat appellant in het kader van de 5%-regeling het aanleveren van deze mededelingen via de zogenoemde voorschotcorrectieformulieren verplicht heeft gesteld. Voorts is niet komen vast te staan dat appellant de administrateur van gedaagde - die in het verleden op dezelfde wijze melding heeft gedaan in het kader van de 5%-regeling, welke meldingen toen wel zijn geaccepteerd - erop heeft gewezen dat hij in de toekomst hiervoor de desbetreffende voorschotcorrectieformulieren moest gebruiken.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant ten onrechte is overgegaan tot het opleggen van een boete, alsmede tot het registreren van een boete. Dit betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand.
Beslist dient te worden als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde tot een bedrag van € 322,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht wordt geheven van € 409,--.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. drs. N.J. van Vulpen- Grootjans en mr. M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2004.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) M. Renden.
EK2511