ECLI:NL:CRVB:2004:AR7635
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en het dagloon in het kader van de WAO
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2004, staat de vraag centraal of de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en het dagloon correct zijn vastgesteld in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante, vertegenwoordigd door mr. C.J. van der Waarde, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Dordrecht. De Raad heeft vastgesteld dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in dit geding de plaats heeft ingenomen van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). De zaak betreft een verzoek van appellante om terug te komen van een eerder besluit van 14 november 1988, waarin haar arbeidsongeschiktheidsdag en dagloon waren vastgesteld. Appellante stelt dat er nieuw gebleken feiten zijn die aanleiding geven om deze eerdere beslissing te herzien.
De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die een herziening van het besluit rechtvaardigen. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere rapportages en beslissingen die reeds in eerdere procedures aan de orde zijn geweest. De Raad benadrukt dat het bestuursorgaan bevoegd is om een verzoek om terug te komen van een eerder besluit inhoudelijk te behandelen, maar dat dit niet betekent dat het oorspronkelijke besluit opnieuw kan worden getoetst als een nieuw besluit. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept het belang van rechtszekerheid in het bestuursrecht. De Raad heeft geoordeeld dat de gedaagde in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en dat appellante niet heeft aangetoond dat er sprake is van nieuwe feiten die een herziening van het besluit rechtvaardigen.