ECLI:NL:CRVB:2004:AR7650
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Weigering WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige geschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat er voldoende medische en arbeidskundige grondslag was voor de conclusie dat zij geschikt was voor haar eigen werk. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 22 oktober 2004, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. R.M.T. van Diepen, en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. E. van Hilten van het Uwv.
De Raad overweegt dat appellante, die sinds 1998 in Nederland woont en als inpakster/stekster werkte, in 2000 uitviel voor haar werk vanwege keelklachten en knieklachten. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante in staat was om haar eigen werk te verrichten, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg. Appellante betwistte deze conclusie en voerde aan dat zij meer beperkt was dan door gedaagde werd aangenomen. De Raad oordeelt dat er geen onzorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden en dat de medische gegevens die appellante heeft overgelegd, niet afdoen aan de bevindingen van de verzekeringsarts.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante terecht niet als arbeidsongeschikt is aangemerkt. De Raad concludeert dat de verzekeringsarts voldoende informatie heeft ingewonnen en dat er geen noodzaak was voor het inschakelen van een externe psychiater. De Raad wijst erop dat de functies van stekster en inpakster niet aan appellante zijn voorgehouden, maar dat dit geen invloed heeft op de conclusie dat zij geschikt is voor haar eigen werk. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.