ECLI:NL:CRVB:2004:AR7650

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/6247 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige geschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat er voldoende medische en arbeidskundige grondslag was voor de conclusie dat zij geschikt was voor haar eigen werk. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 22 oktober 2004, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. R.M.T. van Diepen, en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. E. van Hilten van het Uwv.

De Raad overweegt dat appellante, die sinds 1998 in Nederland woont en als inpakster/stekster werkte, in 2000 uitviel voor haar werk vanwege keelklachten en knieklachten. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante in staat was om haar eigen werk te verrichten, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg. Appellante betwistte deze conclusie en voerde aan dat zij meer beperkt was dan door gedaagde werd aangenomen. De Raad oordeelt dat er geen onzorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden en dat de medische gegevens die appellante heeft overgelegd, niet afdoen aan de bevindingen van de verzekeringsarts.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante terecht niet als arbeidsongeschikt is aangemerkt. De Raad concludeert dat de verzekeringsarts voldoende informatie heeft ingewonnen en dat er geen noodzaak was voor het inschakelen van een externe psychiater. De Raad wijst erop dat de functies van stekster en inpakster niet aan appellante zijn voorgehouden, maar dat dit geen invloed heeft op de conclusie dat zij geschikt is voor haar eigen werk. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/6247 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 18 oktober 2001 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen zijn besluit van
25 mei 2001 waarbij hij heeft geweigerd aan appellante op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 23 april 2001 een uitkering toe te kennen onder overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid op die datum minder dan 15% bedroeg.
Bij uitspraak van 7 november 2002, kenmerk AWB 01/4186 WAO, heeft de rechtbank Amsterdam het beroep van appellante tegen het besluit van 18 oktober 2001 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 22 oktober 2004. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R.M.T. van Diepen, advocaat te Amsterdam. Voor gedaagde is verschenen mr. E. van Hilten, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante, die zich vanuit Turkije in de loop van 1998 bij haar echtgenoot in Nederland heeft gevestigd, was sinds eind 1999 werkzaam als inpakster/stekster toen zij op 24 april 2000 uitviel voor dat werk met keelklachten in verband waarmee zij medio 2000 een tonsillectomie heeft ondergaan. In verband met linker knieklachten is zij medio 2000 enkele malen gezien door de orthopedisch chirurg P.G. Vermes, die op 16 januari 2001 heeft bericht dat zij is aangewezen op kniebesparende arbeid, dat staan en wandelen zijn toegestaan en dat zij bij zittende functies de kans moet krijgen het been voldoende te strekken. Tevens heeft appellante melding gemaakt van psychische klachten, in verband waarmee zij zich op 24 januari 2001 eigener beweging heeft gewend tot de zenuwarts dr. B.J.M. Franssen, die heeft verklaard haar in de 12 maanden daarna nog een aantal malen te hebben gezien, geen psychiatrische diagnose te hebben kunnen stellen en de conclusie te hebben getrokken dat er sprake is van aanpassings- en transculturele problemen.
De verzekeringsarts N. Blokland heeft appellante op 15 februari 2001 gezien, inlichtingen bij de behandelend sector ingewonnen en vervolgens de psychiater M.L. Stek verzocht appellante te onderzoeken. Deze heeft evenwel na lezing van het rapport van de verzekeringsarts op 29 april 2001 te kennen gegeven dat het hem erg lastig lijkt om een psychiatrische expertise te verrichten, aangezien appellante vrijwel geen Nederlands spreekt, nauwelijks heeft gewerkt en er geen sprake is van een psychiatrische voorgeschiedenis. Daarna heeft de verzekeringsarts de conclusie getrokken dat er geen sprake is van een invaliderende ziekte en dat appellante in staat moet worden geacht tot werken bij haar eigen of een andere werkgever, hetgeen bij brief van 18 mei 2001 aan appellante is bericht. Een onderzoek door een arbeidsdeskundige is achterwege gelaten.
Bij het primaire besluit van 25 mei 2001 is aan appellante een WAO-uitkering geweigerd op de grond dat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts E.G. van der Jagt, die appellante had gezien tijdens de hoorzitting op
29 augustus 2001, haar beperkt geacht voor knie-belastende werkzaamheden en mede op basis daarvan op 30 augustus 2001 een belastbaarheidsprofiel opgesteld. Gelet op dat profiel alsook op in het functie-informatie-systeem (FIS) voorkomende (niet aan appellante als voor haar geschikt voorgehouden) functies van stekster en inpakster is de bezwaararbeidsdeskundige R.J. Driesprong op 28 september 2001 gekomen tot de conclusie dat appellante geschikt is voor haar - maatgevende - eigen werk, waarna om die reden bij het thans bestreden besluit het bezwaar van appellante ongegrond is verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard, van oordeel dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslag is voor de conclusie dat zij geschikt is voor haar eigen werk en derhalve het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 15% bedraagt.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij in medisch opzicht meer is beperkt dan door gedaagde is aangenomen, dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan hetgeen zij dienaangaande in beroep heeft aangevoerd en dat, daar gedaagde na de reactie van de psychiater Stek niet had mogen afzien van het inschakelen van een andere psychiater, de rechtbank evenzeer ten onrechte niet alsnog een onderzoek heeft doen instellen door een onafhankelijke psychiater.
Ter zitting heeft gedaagde nog naar voren gebracht dat de (primaire) verzekeringsarts Blokland tot inschakeling van de psychiater Stek is overgegaan, omdat zij niet bekend was met het adres van de psychiater bij wie appellante had gezegd in behandeling te zijn en dat, nadat de psychiater Stek de opdracht had teruggegeven, zij het adres van die psychiater (de zenuwarts Franssen) via de huisarts van appellante heeft achterhaald, telefonisch contact met deze heeft opgenomen en in verband met de aldus verkregen gegevens geen behoefte meer had aan externe psychiatrische expertise.
De Raad overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de Raad heeft gedaagde appellante op de datum in geding terecht geschikt geacht voor haar eigen werk. Immers, gelet op de door de bezwaararbeidsdeskundige bij de werkgever van appellante ingewonnen inlichtingen en in het FIS voorkomende functies van stekster en inpakster ook zonder overschrijding van de belastbaarheid wat de (linker-)knie van appellante betreft, overschrijdt de belasting van de eigen functie niet de grenzen van het belastbaar- heidsprofiel. Het betreft overwegend zittend werk waarbij kortdurend moet worden gestaan, wat appellante de mogelijkheid geeft haar (linker-)been voldoende te strekken, zoals de orthopedisch chirurg Vermes heeft aangegeven.
In beroep noch in hoger beroep heeft appellante medische gegevens overgelegd, laat staan medische gegevens die afbreuk kunnen doen aan de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts. Van een onzorgvuldig verzekerings- geneeskundig onderzoek is geen sprake. De ter zitting door gedaagde gegeven verklaring voor het niet meer inschakelen van een externe psychiater, nadat de psychiater Stek de aan hem gegeven opdracht had teruggegeven, komt de Raad plausibel voor.
Uit de bij de behandelend sector ingewonnen inlichtingen is niet af te leiden dat er bij appellante sprake is van een psychiatrische ziekte. Van het bizarre gedrag van appellante waarvan verzekeringsarts in haar rapport melding heeft gemaakt, is de huisarts G.A. de Graaf - die appellante enkele malen op het spreekuur heeft gezien voor “huis-, tuin- en keukenkwaaltjes” en geen aanleiding heeft gezien haar naar een psychiater te verwijzen - niets bekend . De door de haar toen behandelende zenuwarts Franssen - die geen melding heeft gemaakt van bizar gedrag - aan de verzekeringsarts verstrekte inlichtingen wijzen evenmin in de richting van een psychiatrische ziekte. Niet de diagnose is bepalend, maar of er sprake is van beperkingen die in de weg staan aan het kunnen vervullen van de eigen functie. Dat appellante van het bij nader inzien afzien van het inwinnen van externe psychiatrische expertise niet met zoveel woorden op de hoogte is gesteld, is een onvolkomenheid, die evenwel niet kan leiden tot het door haar beoogde doel.
De verzekeringsarts Blokland heeft volstaan met telefonisch overleg met de zenuwarts Franssen en (tweemaal) met de huisarts De Graaf. Onder de gegeven omstandigheden, waartoe behoort dat appellant geen enkele medische verklaring heeft overgelegd, ontmoet dat bij de Raad geen bezwaar.
Van keelklachten die een beletsel zouden kunnen vormen voor het volledig kunnen verrichten van het eigen werk is de Raad uit de stukken niet kunnen blijken.
Wat de eerder vermelde, in het FIS voorkomende functies van stekster en inpakster betreft, merkt de Raad nog op dat die functies niet aan appellante zijn voorgehouden, zoals abusievelijk door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen. Indien op grond van de medische bevindingen sprake is van volledige geschiktheid voor het eigen werk, kan arbeidskundig onderzoek naar de geschiktheid voor andere functies achterwege blijven.
Gezien het vorenstaande is appellante terecht niet als arbeidsongeschikt in de zin van de WAO aangemerkt, kan het hoger beroep niet slagen en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.J.H. Doornewaard, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 december 2004.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.W. van Huussen.