ECLI:NL:CRVB:2004:AR7654

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3017 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • D.J. van der Vos
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van ten onrechte toegekende eenoudertoeslag in het kader van studiefinanciering

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een ten onrechte toegekende eenoudertoeslag aan appellant door de Informatie Beheer Groep (IB-groep). Appellant had op 11 juli 2000 een wijzigingsformulier ingediend, waarin hij aangaf te verhuizen en samen te wonen. Ondanks dat hij op het formulier aangaf een kind te verzorgen, werd hem ten onrechte eenoudertoeslag toegekend. De IB-groep heeft deze toekenning later herzien en de te veel betaalde toeslag teruggevorderd. Appellant was van mening dat de gemaakte fouten door de IB-groep niet volledig op hem afgewenteld mochten worden en stelde voor om de rekening te delen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de wet voorziet in de mogelijkheid van herziening van foutieve besluiten. Indien een studerende weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat een besluit onjuist is, moet de herziening binnen vijf jaar na het einde van het studiefinancieringstijdvak plaatsvinden. In dit geval was appellant op de hoogte van de onjuistheid van de toekenning, aangezien alle besluiten die hem na de indiening van het wijzigingsformulier waren toegestuurd, duidelijk maakten dat hij geen recht had op de eenoudertoeslag. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij geen recht had op de eenoudertoeslag.

De Raad concludeerde dat de IB-groep terecht gebruik heeft gemaakt van haar herzieningsbevoegdheid en dat de suggestie van appellant om de schade te delen niet kon worden gevolgd, gezien de terughoudendheid die de rechter moet betrachten bij het toetsen van bestuursbevoegdheden.

Uitspraak

03/3017 WSF
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Nadat bij een controle was gebleken dat aan appellant met ingang van 1 juli 2000 ten onrechte een eenoudertoeslag was toegekend, heeft gedaagde bij besluiten van
22 augustus 2002 (Bericht 2000, no. 6, Bericht 2001, no. 3 en Bericht 2002, no. 4) appellants toelage over de maanden juli tot en met december 2000 en januari tot en met december 2001 herzien en de over die tijdvakken te veel betaalde eenoudertoeslag teruggevorderd.
Bij besluit van 10 oktober 2002 heeft gedaagde appellants bezwaarschrift tegen voormelde besluiten ongegrond verklaard.
De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft het door appellant tegen het besluit van 10 oktober 2002 ingestelde beroep bij uitspraak van 2 mei 2003, reg.nr. AWB 02/1106 WSFBSF, ongegrond verklaard.
Tegen die uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld op bij beroepschrift van 5 juni 2003 aangevoerde gronden.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 31 juli 2003, ingediend.
Appellant en gedaagde hebben ieder een nader stuk ingediend, respectievelijk op 9 maart 2004 en 26 maart 2004.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 29 oktober 2004, waar appellant niet is verschenen. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M. van der Toorn, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep.
II. MOTIVERING
Bij formulier 'Wijzigingen student', gedagtekend 11 juli 2000, heeft appellant doorgegeven dat hij per 15 juli 2000 verhuist naar het adres [adres] te [woonplaats] en dat hij per die datum gaat samenwonen. Aangezien appellant op dat formulier tevens had aangekruist dat hij een kind verzorgt, geboren op 23 maart 1992, maar niet had ingevuld onder welk kinderbijslagregistratienummer het kind bij de SVB bekend was, heeft een medewerk(st)er van gedaagde - blijkens een aantekening op dat formulier - gebeld met de partner van appellant. Het is een raadsel waarom vervolgens aan appellant - hoewel dus bekend was dat hij een partner had - een eenoudertoeslag is toegekend. Deze toekenning is bij de in bezwaar in stand gebleven primaire besluiten van 22 augustus 2002 ongedaan gemaakt en de ten onrechte betaalde eenoudertoeslag is teruggevorderd.
Appellant is van mening dat de door gedaagde gemaakte fouten ten onrechte geheel op hem worden afgewenteld. Hij stelt voor om de rekening te delen, zodat beide partijen hun verantwoordelijkheid in dezen kunnen nemen.
De Raad overweegt het volgende.
De wet voorziet in de mogelijkheid van herziening van door gedaagde genomen foutieve besluiten waarbij studiefinanciering is toegekend. Indien het gaat om een besluit waarvan de studerende wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat dit onjuist was, geldt dat een dergelijke herziening dient te geschieden binnen 5 jaren na het einde van het desbetreffende studiefinancieringstijdvak. Dit is geregeld in het tweede lid, onder a, en het derde lid van artikel 7.1 van de Wet studiefinanciering 2000.
De Raad is - met de rechtbank - van oordeel dat appellant redelijkerwijs had kunnen weten dat de besluiten waarbij hem een eenoudertoeslag werd toegekend onjuist waren. Alle besluiten die gedaagde hem na de inzending van het formulier 'Wijzigingen student' d.d. 11 juli 2000 heeft toegezonden, te beginnen met Bericht 2000 no. 5 van 1 september 2000, vermelden met zoveel woorden dat in de maximale toelage van appellant rekening is gehouden met een eenoudertoeslag. Van appellant had mogen worden verwacht dat hij, wetende dat hij per 15 juli 2000 niet tot een eenoudergezin is gaan behoren en dus geen recht had op een eenoudertoeslag, gedaagde op de gemaakte fout zou hebben gewezen. Nu appellant niet aan de bel heeft getrokken en het om een eenmalige fout van gedaagde gaat, hoe onbegrijpelijk ook, kan niet worden staande gehouden dat gedaagde niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten ten volle van zijn herzieningsbevoegdheid gebruik te maken.
Appellants suggestie om, waar beide partijen een fout hebben gemaakt, de schade gelijkelijk te delen, kan, mede gelet op de terughoudendheid die de rechter in acht dient te nemen bij het toetsen van het uitoefenen van een bestuursbevoegdheid als de onderhavige, niet worden gevolgd.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 december 2004.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E. Meijer.
MH