ECLI:NL:CRVB:2004:AR7655
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de intrekking van zijn WAO-uitkering. Appellant, die sinds 30 mei 1998 met rugklachten en later ook psychische klachten uitviel, had aanvankelijk een WAO-uitkering ontvangen op basis van 80% of meer arbeidsongeschiktheid. Echter, na herbeoordelingen door verschillende verzekeringsartsen, werd vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid per 1 augustus 2000 minder dan 15% zou zijn. Dit leidde tot de intrekking van zijn uitkering per 1 augustus 2000.
De rechtbank Assen verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van 16 oktober 2001 ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat zijn arbeidsongeschiktheid niet correct was ingeschat. In het hoger beroep verzocht hij om een onafhankelijk medisch onderzoek. De Raad overwoog dat het nader genomen besluit van 10 april 2003, waarin zijn bezwaar alsnog gegrond werd verklaard, niet voor vernietiging in aanmerking kwam. De Raad oordeelde dat de eerdere besluiten en de inschatting van de arbeidsongeschiktheid door de deskundigen juist waren.
De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 10 april 2003 ongegrond. Tevens werd gedaagde veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 966,-- bedroegen. De Raad oordeelde dat de medische situatie van appellant op 1 augustus 2000 leidend was en dat er geen aanleiding was om af te wijken van de eerdere oordelen van de deskundigen.