ECLI:NL:CRVB:2004:AR7660
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- A.C.W. van Huussen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en herziening van WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die als automonteur werkzaam was en sinds 1 mei 1997 uitviel door rug- en beenklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen een besluit van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), dat zijn bezwaar tegen de herziening van zijn WAO-uitkering ongegrond verklaarde. De herziening vond plaats op basis van een besluit van 29 september 2001, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 35-45%. Appellant was het niet eens met deze herziening en stelde dat hij medisch meer beperkt was dan door het Uwv werd aangenomen. Hij voerde aan dat hij de aan hem voorgehouden functies niet kon vervullen, en verwees naar een rapport van zijn medisch adviseur, dr. D.J. Schakel.
De rechtbank Assen had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad overweegt dat de bezwaarverzekeringsarts G.J. Dreijer geen nieuwe medische gegevens had ontvangen en dat de eerdere bevindingen van de verzekeringsarts Vonk voldoende waren om de herziening van de WAO-uitkering te onderbouwen. De Raad concludeert dat de functies samensteller en bestelautochauffeur door appellant kunnen worden vervuld, ondanks zijn beperkingen. De Raad oordeelt dat de afwisseling tussen zitten en staan in de functies mogelijk is en dat de door appellant aangevoerde argumenten niet voldoende zijn om de herziening van de WAO-uitkering te weerleggen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 10 december 2004.