E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 14 augustus 2001 heeft gedaagde geweigerd appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeids- ongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen onder de overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per
18 januari 2001 (de in geding zijnde datum) minder dan 15% bedroeg.
Bij besluit van 19 februari 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 20 januari 2003, reg. nr. AWB 02/1201 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. P.J.A.M. Baudoin, advocaat te ’s-Hertogenbosch, op bij aanvullend beroepschrift van 16 april 2003 aangevoerde gronden tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 22 oktober 2004, waar appellante noch haar gemachtigde
- zonder voorafgaand bericht - is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door A.M. Snijders, werkzaam bij het Uwv.
Appellante is op 20 januari 2000 uitgevallen met heupklachten als thuishulp A voor 22 uur per week. Ter vaststelling van haar beperkingen is zij op 20 maart 2001 gezien door de verzekeringsarts E. Overdijk die haar lichamelijk heeft onderzocht en op basis van haar onderzoek een belastbaarheidspatroon heeft opgesteld waarin de beperkingen van appellante zijn opgenomen. De verzekeringsarts heeft appellante met name beperkt belastbaar geacht voor zitten, klimmen, knielen, kruipen, hurken en zwaar tillen en dragen.
De arbeidsdeskundige M. Vos-Lalieu heeft met inachtneming van het belastbaarheidspatroon functies geselecteerd die naar haar mening door appellante moeten kunnen worden vervuld. Een vergelijking van de mediane loonwaarde van de functies waarin het meest kan worden verdiend met het maatmaninkomen laat zien dat er bij appellante geen verlies aan verdiencapaciteit is.
Namens appellante is aangevoerd dat gedaagde haar beperkingen niet goed heeft ingeschat en dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met de problemen die zij ondervindt bij het lopen. Appellante acht zich niet in staat de door de verzekeringsarts voorgehouden functies te vervullen.
Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Daartoe overweegt de Raad dat het bestreden besluit gebaseerd is op een toereikend onderzoek door de verzekeringsarts, waarbij ook van orthopedisch chirurg A.E. Witkamp verkregen informatie d.d. 9 april 2001 is betrokken. De bezwaarverzekeringsarts C.T.M. Linthorst heeft zich na consistente heroverweging met de conclusies van de primaire verzekeringsarts kunnen verenigen. De Raad neemt mede in overweging dat appellante noch in beroep noch in hoger beroep nadere objectieve medische gegevens heeft ingebracht waaruit de conclusie getrokken kan worden dat zij op de hier in geding zijnde datum meer beperkingen heeft dan door gedaagde is aangenomen.
De Raad oordeelt voorts dat gedaagde appellante voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen heeft voorgehouden die vallen binnen de grenzen van de belastbaarheid van appellante en die ook voor het overige passend en geschikt zijn. Voor zover er bij de functies sprake is van zogenoemde asterisken die aangeven dat op dat onderdeel de grenzen van de belastbaarheid van appellante mogelijk wordt overschreden, is de Raad van oordeel dat in de rapportage van de verzekeringsarts Overdijk van 24 oktober 2001 genoegzaam is gemotiveerd waarom die functies door appellante moeten kunnen worden vervuld.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.J.H. Doornewaard als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 december 2004.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.W. van Huussen.