ECLI:NL:CRVB:2004:AR7665
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- A.C.W. van Huussen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2004, staat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant centraal. Appellant, die werkzaam was als schoonmaker, had zich op 8 februari 1999 ziek gemeld vanwege rugklachten en psychische klachten. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde appellant per 7 februari 2000 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Dit besluit werd in een later stadium door gedaagde bevestigd, wat leidde tot het indienen van bezwaar door appellant.
De bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans heeft in zijn rapportage het standpunt ingenomen dat de beoordeling van de primaire verzekeringsarts juist was. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het onderzoek naar zijn arbeidsongeschiktheid onvolledig en onzorgvuldig was, en dat er ten onrechte geen expertise van een psychiater was opgevraagd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beschikbare medische gegevens voldoende steun boden voor de conclusie dat gedaagde de lichamelijke en psychische beperkingen van appellant niet had onderschat. Appellant heeft geen medische stukken overgelegd die zijn stelling onderbouwen dat het onderzoek onvolledig was. De Raad concludeerde dat gedaagde voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen had voorgehouden die binnen de belastbaarheid van appellant vielen, en bevestigde dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 15% was vastgesteld. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.