ECLI:NL:CRVB:2004:AR7665

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1132 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
  • A.C.W. van Huussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2004, staat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant centraal. Appellant, die werkzaam was als schoonmaker, had zich op 8 februari 1999 ziek gemeld vanwege rugklachten en psychische klachten. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde appellant per 7 februari 2000 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Dit besluit werd in een later stadium door gedaagde bevestigd, wat leidde tot het indienen van bezwaar door appellant.

De bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans heeft in zijn rapportage het standpunt ingenomen dat de beoordeling van de primaire verzekeringsarts juist was. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het onderzoek naar zijn arbeidsongeschiktheid onvolledig en onzorgvuldig was, en dat er ten onrechte geen expertise van een psychiater was opgevraagd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beschikbare medische gegevens voldoende steun boden voor de conclusie dat gedaagde de lichamelijke en psychische beperkingen van appellant niet had onderschat. Appellant heeft geen medische stukken overgelegd die zijn stelling onderbouwen dat het onderzoek onvolledig was. De Raad concludeerde dat gedaagde voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen had voorgehouden die binnen de belastbaarheid van appellant vielen, en bevestigde dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 15% was vastgesteld. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

E N K E L VO U D I G E K A M E R
03/1132 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 6 maart 2001 heeft gedaagde geweigerd appellant per 7 februari 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 15% bedraagt.
Bij besluit van 4 april 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 21 januari 2003, reg. nr. WAO 02/1241-NIFT, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, op bij aanvullend beroepschrift van 15 april 2003 aangevoerde gronden tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad gehouden op 22 oktober 2004 waar partijen
- appellant met en gedaagde zonder voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Appellant was werkzaam als schoonmaker toen hij op 8 februari 1999 uitviel met rugklachten en psychische klachten. Op
7 november 2000 is appellant onderzocht door de verzekeringsarts K. Jhagru, die op basis van zijn bevindingen en na dossierstudie en raadpleging van de huisarts van appellant een belastbaarheidspatroon heeft vastgesteld waarin de beperkingen van appellant zijn weergegeven. Jhagru heeft appellant met name beperkt geacht voor tillen en dragen en heeft ook voor wat betreft de psychische belastbaarheid beperkingen aangenomen.
De arbeidsdeskundige J.W. de Bondt heeft met gebruikmaking van het belastbaarheidspatroon drie functies geselecteerd die naar zijn mening door appellant moeten kunnen worden vervuld. Een vergelijking van de mediane loonwaarde van die functies met het maatmaninkomen laat zien dat er bij appellant geen sprake is van verlies aan verdiencapaciteit.
De bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans heeft zich op basis van de dossierstukken gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het oordeel van de primaire verzekeringsarts ten aanzien van de belastbaarheid van appellant kan worden onderschreven.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
In hoger beroep is namens appellant de opvatting herhaald dat het onderzoek naar de mate van arbeidsongeschiktheid onvolledig en onzorgvuldig is geweest. Ten onrechte heeft gedaagde geen expertise van een psychiater opgevraagd en voorts was appellant op de in geding zijnde datum 7 februari 2000 niet in staat de geduide functies te vervullen.
Gedaagde heeft het eerder ingenomen standpunt herhaald.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat de voorhanden zijnde medische gegevens voldoende steun bieden voor het oordeel dat gedaagde bij het bestreden besluit de lichamelijke en psychische beperkingen van appellant op de datum in geding niet heeft onderschat. Van de zijde van appellant zijn geen medische stukken ingebracht die zijn stelling dat het onderzoek onvolledig en onzorgvuldig is geweest onderbouwen of aantonen dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld. De Raad kan zich voorts vinden in het oordeel van de rechtbank dat er geen grond aanwezig is advies in te winnen bij een medisch deskundige.
De Raad is voorts van oordeel dat gedaagde aan appellant voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen heeft voorgehouden die vallen binnen de grenzen van de belastbaarheid van appellant en die de conclusie rechtvaardigen dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht is vastgesteld op minder dan 15%.
Gezien het vorenstaande kan het hoger beroep niet slagen en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.J.H. Doornewaard als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 december 2004.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.W. van Huussen.