ECLI:NL:CRVB:2004:AR7820

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04-65 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergoeding aanschafkosten personal computer voor vervolgde uitkeringsgerechtigde

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2004 uitspraak gedaan over de afwijzing van een verzoek om vergoeding van de aanschafkosten van een personal computer (pc) door eiser, een vervolgde uitkeringsgerechtigde. Eiser had in maart 2003 een aanvraag ingediend voor vergoeding van de kosten van een pc, omdat hij door gezondheidsklachten steeds minder in staat was om fysiek sociale contacten te onderhouden. De verweerster, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, had deze aanvraag afgewezen op de grond dat de kosten van een pc algemeen gebruikelijk zijn en behoren tot het normale levens- en bestedingspatroon van eiser.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de leeftijd van eiser niet afdoet aan het uitgangspunt dat de aanschafkosten van een pc als algemeen gebruikelijk moeten worden beschouwd. Eiser had aangevoerd dat het gebruik van een pc voor ouderen niet vanzelfsprekend is en dat hij niet over de benodigde vaardigheden beschikte. De Raad heeft echter geconcludeerd dat, gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en het toenemende gebruik van pc's onder ouderen, de kosten van een pc niet als extra kosten in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 kunnen worden aangemerkt.

De Raad heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen termen gezien om proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt dat de kosten van een pc niet als bijzondere kosten worden beschouwd, ongeacht de leeftijd van de gebruiker, en dat de verweerster terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag van eiser niet voldoet aan de criteria voor vergoeding onder de Wet.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E A M E R
04/65 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 28 november 2003, kenmerk JZ/H60/Y/2003/0912, ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.
Tegen dit besluit heeft eiser op de in een aanvullend beroepschrift - met enkele bijlagen - aangegeven gronden beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 4 november 2004. Eiser is daar in persoon verschenen. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is eiser, geboren in 1933, vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna te noemen: de Wet).
Aan eiser is in april 1989 op grond van de Wet een tegemoetkoming toegekend in de kosten van vervoer voor het onderhouden van sociale contacten.
In maart 2003 heeft eiser een aanvullende aanvraag ingediend om onder meer vergoeding van laatstgenoemde kosten en vergoeding van de aanschafkosten van een personal computer (hierna: pc).
Verweerster heeft bij besluit van 1 augustus 2003 eiser met ingang van 1 maart 2003 een vergoeding toegekend voor vervoer voor het onderhouden van sociale contacten en een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer. De aanvraag om vergoeding van de aanschafkosten van een pc heeft verweerster afgewezen op de grond dat de kosten van deze voorziening algemeen gebruikelijk zijn en behoren tot het normale levens- en bestedingspatroon, zodat ze niet kunnen worden beschouwd als extra kosten in de zin van de Wet. Verweerster heeft deze afwijzing na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit en daarbij overwogen, dat er gezien eisers opleidingsniveau, interesseniveau en maatschappelijke positie geen aanleiding is aan te nemen dat de aanschaf van een pc als extra kosten in de zin van de Wet moeten worden beschouwd.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hij beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Eiser heeft bij zijn aanvraag aangegeven dat hij zich via het internet onder meer op de hoogte wil houden van informatie van de Pensioen- en Uitkeringsraad en de Stichting Pelita en verder middels e-mail contact wil houden met zijn lotgenoten en vrienden en familie. Door zijn vanwege toenemende gezondheidsklachten verminderde mobiliteit is hij steeds minder makkelijk in staat fysiek zijn sociale contacten op peil te houden en hij acht het medium pc een middel bij uitstek om een sociaal isolement te voorkomen.
In beroep bestrijdt eiser dat het hebben c.q. het werken met een pc voor de categorie van 70plussers (eiser was ten tijde van zijn aanvraag bijna 70 jaar oud) een vanzelfsprekend-heid is en zou behoren tot de het normale levens- en bestedingspatroon van deze groep. Eiser beschikt nog niet over een pc en ook niet over de daarvoor benodigde vaardigheden maar is daarin wel geïnteresseerd vanwege de genoemde mogelijkheden en zijn verwachtingen daaromtrent.
Verweerster stelt zich op het standpunt dat de leeftijd van eiser niets afdoet aan het uitgangspunt dat de aanschafkosten van een pc algemeen gebruikelijk zijn en behoren tot een voor eiser geldend normaal levens- en uitgavenpatroon.
De Raad kan dat standpunt niet onjuist te achten.
Zoals eiser zelf heeft aangegeven door middel van overlegging van statistische gegevens betreffende pc- bezit en internetgebruik, had in 1998 18 procent van de Nederlanders van 12 jaar en ouder thuis de beschikking over een pc met internet en was dat percentage in 2002 reeds gestegen tot 63 procent. In 2003, toen eiser zijn aanvraag indiende, zal dat percentage zeker nog hoger hebben gelegen.
Ter zitting heeft eiser in verband met de, ook in uitspraken van de Raad, voorkomende zinsnede “algemeen gebruikelijk voor personen die in maatschappelijk en financieel opzicht in een vergelijkbare positie als betrokkene verkeren” nog opgemerkt dat hij in zijn omgeving niet heeft bemerkt dat inkomen of opleidingsniveau bij de aanschaf van een pc een rol van betekenis spelen.
De Raad kan daaraan slechts de conclusie verbinden dat zeker ten aanzien van personen die in maatschappelijk en financieel opzicht in een vergelijkbare positie als betrokkene verkeren niet kan worden volgehouden dat de aan het bezit van een pc verbonden kosten nog als extra of bijzondere kosten in de zin van de artikelen 20 en 21 van de Wet kunnen worden aangemerkt.
De Raad ziet met verweerster geen aanleiding daarbij te differentiëren naar leeftijd van de gebruiker. Hij merkt daarbij slechts ten overvloede op dat ook onder ouderen, om dezelfde redenen die eiser noemt, het pc-gebruik toeneemt.
Eiser heeft ter zitting er nog op gewezen dat verweerster de haar gestelde termijn voor het indienen van haar verweerschrift heeft overschreden zonder dat daaraan enig gevolg verbonden wordt terwijl eiser zelf, op straffe van niet-ontvankelijk te worden verklaard, voor het indienen van allerlei stukken aan termijnen moet voldoen.
De Raad merkt in dit verband op dat het niet tijdig indienen van een verweerschrift ongewenst moet worden geacht en dat de Raad, gelet op het bepaalde in artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die hem geraden voorkomen. De Raad stelt echter vast dat dit in het geval van eiser niet heeft geleid tot ernstige vertraging in de behandeling van de zaak en dat het verzuim in ieder geval niet kan leiden tot het toekennen van een voorziening waarop een betrokkene overigens geen aanspraak zou kunnen maken.
Het vorenstaande betekent dat het door eiser ingestelde beroep ongegrond moet worden verklaard.
De Raad ziet ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.