ECLI:NL:CRVB:2004:AR7835

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/26 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2004 uitspraak gedaan in het geding tussen eiser, geboren in 1937, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser had een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn ervaringen tijdens de Japanse bezetting en de Bersiap-periode in het voormalige Nederlands-Indië. De aanvraag werd afgewezen door de verweerster, die zich baseerde op het advies van geneeskundig adviseurs. Eiser stelde dat hij psychische klachten had, maar de Raad oordeelde dat er geen blijvende invaliditeit was vastgesteld die voortkwam uit het oorlogsgeweld.

De Raad heeft het bestreden besluit van de verweerster beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het besluit voldoende en zorgvuldig was voorbereid. De medische gegevens gaven geen aanleiding om het oordeel van de verweerster te betwisten. Eiser had in beroep aangevoerd dat zijn psychische klachten waren toegenomen, maar de Raad vond geen bewijs dat deze klachten zijn functioneren in het dagelijks leven beperkten. De arts die eiser had onderzocht, concludeerde dat er geen sprake was van een stoornis die het dagelijks functioneren beïnvloedde.

De Raad verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in het beoordelen van aanvragen op basis van psychische klachten in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/26 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen-en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 28 november 2003, kenmerk JZ/H70/2003, ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.
Tegen dit besluit heeft J.A. Sarkol, wonende te Helmond, als gemachtigde van eiser op de in het beroepschrift aangegeven gronden bij de Raad beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 4 november 2004, waar eiser, noch zijn gemachtigde is verschenen. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiser, die in 1937 is geboren, heeft in mei 2002 bij verweerster een aanvraag ingediend om krachtens de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet) erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer en in aanmerking te worden gebracht voor onder meer de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet. Eiser heeft deze aanvraag gebaseerd op de omstandigheid dat hij gezondheidsklachten heeft welke hij wijt aan hetgeen hem tijdens de Japanse bezetting en de Bersiap-periode in het voormalige Nederlands-Indië is overkomen.
Verweerster heeft het verzoek van eiser bij besluit van 20 januari 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, afgewezen.
Verweerster heeft daarbij aanvaard dat eiser is geïnterneerd geweest tijdens de Japanse bezetting en derhalve is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2 van de Wet maar heeft het verzoek om toekenning van onder meer de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet afgewezen. Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld, zich hierbij baserend op het advies van haar geneeskundig adviseurs, dat er geen sprake is van blijvende invaliditeit in de zin van de Wet ten gevolge van het oorlogsgeweld.
Verweerster heeft daarbij overwogen dat bij eiser weliswaar sprake is van psychische klachten, bestaande uit nachtmerries, maar dat deze geen beperkingen opleveren in zijn dagelijks functioneren.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hij beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Aan verweersters besluit van 20 januari 2003 ligt een advies ten grondslag van haar geneeskundig adviseur R. van Gorkum, die eiser op 11 november 2002 heeft onderzocht en die beschikte over recente informatie van eisers huisarts, over bij de Pensioen- en Uitkeringsraad reeds aanwezige medische gegevens, verkregen in verband met een aanvraag van eiser op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 in het begin van de jaren tachtig, en over medische gegevens afkomstig van de Gemeenschappelijke Medische Dienst. Van Gorkum is op basis daarvan tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van psychische klachten die leiden tot een stoornis. Er zijn klachten van nachtmerries zonder dat deze het slapen duidelijk beïnvloeden. Eiser heeft, aldus deze arts, een normaal slaappatroon en er zijn geen andere klachten die qua aard en ernst passen bij een posttraumatisch stresssyndroom of een andere DSM-IV diagnose. Ten aanzien van eisers rugklachten kan hij een causaal verband met de oorlogs-gebeurtenissen niet aanvaarden.
Er kan, naar het oordeel van verweerster, dan ook niet gesproken worden van psychisch of lichamelijk letsel ten gevolge van de doorgemaakte oorlogsgebeurtenissen dat heeft geleid tot blijvende invaliditeit.
Nadat eiser tegen dat besluit bezwaar had gemaakt heeft verweerster advies ingewonnen van een andere geneeskundig adviseur, I.P.L. Koperberg, die op 27 november 2003 te kennen heeft gegeven geen aanleiding te zien anders te adviseren. Verweerster heeft vervolgens op 28 november 2003 het bestreden besluit genomen.
De Raad acht dit besluit aldus voldoende en zorgvuldig voorbereid en heeft voorts in de ter beschikking staande medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten gevonden het medisch oordeel waarop het bestreden besluit berust onjuist te achten.
Eiser heeft in beroep, evenals in bezwaar, doen aanvoeren dat hij wel degelijk psychische klachten heeft en dat deze in de laatste jaren, sinds de onlusten in de Molukken zijn begonnen, zijn toegenomen. Hij deelt mee dat zijn psychische klachten hebben geleid tot een verminderd functioneren ten opzichte van zijn leeftijdsgenoten en dat hij beperkt is in zijn doen en laten in het dagelijks leven.
Uit hetgeen eiser aan de arts G.L. van Gorkum heeft verteld over zijn dagelijkse bezigheden en functioneren komen evenwel geen beperkingen naar voren. Dat sindsdien eisers klachten aanzienlijk zijn toegenomen, is niet aannemelijk en heeft eiser ook niet gesteld. De onlusten in de Molukken waren reeds geruime tijd aan de orde voordat eiser zijn aanvraag heeft ingediend, zodat de invloed daarvan op eisers psychische gesteldheid zich ten tijde van het onderzoek door voornoemde arts reeds moet hebben doen gevoelen. Voorts is niet gebleken dat eiser zich onder medische behandeling heeft gesteld vanwege psychische klachten. Eiser heeft zijn beroep ook niet doen ondersteunen door andersluidende medische gegevens.
Gezien het vorenstaande kan het beroep van eiser niet slagen.
De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een der partijen te veroordelen in de proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.