ECLI:NL:CRVB:2004:AR7848

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/790 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor toeslag op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2004 uitspraak gedaan in het geding tussen eiseres, geboren in 1930 te Malang, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiseres had een verzoek ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, met het verzoek om in aanmerking te komen voor een toeslag. De aanvraag werd afgewezen op 25 augustus 2003, omdat niet voldoende was aangetoond dat eiseres was getroffen door oorlogsgeweld zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet.

Eiseres voerde aan dat zij dezelfde oorlogservaringen had meegemaakt als haar zuster, die wel was erkend. De Raad heeft echter vastgesteld dat de omstandigheden waaronder eiseres heeft geleefd niet onder de werking van de Wet vallen. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was van gewelddadigheden of internering tijdens de Japanse bezetting, en dat de evacuatie naar een beschermingskamp niet onder levensbedreigende omstandigheden heeft plaatsgevonden.

De Raad oordeelde dat het beroep van eiseres niet kon slagen, omdat de door haar aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om aan te tonen dat zij als burger-oorlogsslachtoffer moest worden erkend. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen termen aanwezig waren om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en werd openbaar uitgesproken op 16 december 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/790 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiserseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 31 december 2003, kenmerk JZ/K60/2003, ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld op de in een aanvullend beroepschrift aangegeven gronden.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 20 november (lees: oktober) 2004 heeft eiseres haar beroep nog nader toegelicht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 4 november 2004, waar eiseres, met voorafgaand bericht, niet is verschenen. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken heeft eiseres, die in 1930 te Malang in het voormalige Nederlands-Indië is geboren, in maart 2003 bij verweerster een verzoek ingediend om krachtens de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet) erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer en onder meer in aanmerking te worden gebracht voor de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet.
Eiseres baseert die aanvraag op gezondheidsklachten die haars inziens het gevolg zijn van hetgeen haar in het voormalige Nederlands-Indië is overkomen te weten, tijdens de Japanse bezetting :
1. het op last van de Japanners moeten verlaten van hun huis in het militaire kamp van Probolinggo en ondergebracht worden in een gebouw op de suikeronderneming Oemboelan;
2. na het verlaten van Oemboelan de angst om door Japanners te worden opgepakt;
tijdens de zogenoemde Bersiap-periode:
3. het meemaken van bombardementen en beschietingen in Soerabaja in het najaar van 1945;
4. de evacuatie naar een beschermingskamp in de haven van Soerabaja.
Verweerster heeft bovengenoemde aanvraag bij besluit van 25 augustus 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, afgewezen op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat eiseres is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet.
Eiseres kan zich met het besluit van verweerster niet verenigen. Zij voert aan dat zij dezelfde oorlogservaringen heeft meegemaakt als haar zuster, [naam zuster], en dat deze wel is erkend. Haar zuster is daarbij weliswaar verkracht maar overigens hebben zij onder dezelfde levensbedreigende omstandigheden verkeerd.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hij beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Uit de gedingstukken komt naar voren dat, nadat de vader van eiseres tijdens de Japanse inval was gevangengenomen, het gezin samen met vele andere KNIL-gezinnen is overgebracht naar een gebouw op de suikeronderneming Oemboelan. Het gebouw was niet of slechts gedeeltelijk omheind en werd niet permanent bewaakt. De gezinsleden mochten Oemboelan geregeld verlaten en zijn in de loop van 1943 naar een kampong te Soerabaja vertrokken. Zij zijn daar blijven wonen tot na de capitulatie van de Japanners. Toen in augustus/september 1945 gevechten uitbraken, waarbij onder meer de kerk te Kepandjen werd beschoten, is het gezin door de Engelsen geëvacueerd naar een beschermingskamp.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet wordt, voor zover hier van belang, onder burger-oorlogsslachtoffer verstaan degene die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 als burger tot blijvende invaliditeit leidend letsel heeft opgelopen bij met de krijgsverrichtingen direct verbonden handelingen of omstandigheden dan wel tengevolge van handelingen of maatregelen van de vijandelijke bezettende macht of daarmee naar aard en gevolgen vergelijkbare omstandigheden tijdens de Bersiap-periode.
Met verweerster is de Raad van oordeel dat, nu niet is gebleken van gewelddadigheden bij de huisuitzetting en, gelet op de door eiseres gegeven beschrijving van het verblijf in Oemboelan, ook niet gesproken kan worden van internering, die gebeurtenissen niet onder de werking van artikel 2 van de Wet kunnen worden gebracht. Objectief gezien bestond er gezien de afkomst van eiseres - de vader van eiseres was een Belanda-Indo en haar moeder een Javaanse - ook geen reden om bevreesd te zijn voor internering.
Verweerster is ten aanzien van de ongeregeldheden te Soerabaja eind 1945 van oordeel dat directe betrokkenheid van eiseres daarbij niet is komen vast te staan, omdat het relaas, zoals dat ook naar voren komt uit het dossier van de zus van eiseres, duidt op een algemene omschrijving van de toestand te Soerabaja. De familie zou zich hebben schuilgehouden in de schuilkelder van de buren, de familie Baginda.
Eiseres voert in beroep aan dat haar zuster in de loop van de bezwaarprocedure heeft verklaard dat zij zich, toen de Kepandjenkerk werd beschoten, op straat bevonden en in hun nabijheid een man, de Fretes, werd gedood.
Hoewel op grond van historische gegevens vaststaat dat de Kepandjenkerk is beschoten en daarbij zwaar beschadigd is, heeft ook de Raad in de voorhanden gedingstukken onvoldoende aanknopingspunten gevonden om directe betrokkenheid van eiseres daarbij te kunnen vaststellen. De Raad kan aan de nadere verklaringen van de zuster van eiseres, gelet op de omstandigheid dat genoemde zuster meerdere verklaringen op dit punt heeft afgelegd die onderling niet met elkaar sporen, geen doorslaggevende betekenis toekennen.
Met betrekking tot de evacuatie naar een beschermingskamp heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat niet is komen vast te staan dat deze vanuit of onder levensbedreigende omstandigheden heeft plaatsgevonden en dat de evacuatie om die reden niet kan worden aangemerkt als een onder artikel 2 van de Wet vallende gebeurtenis. De Raad kan zich daarmee verenigen.
Het beroep dat eiseres heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel moet falen, nu uit de gedingstukken blijkt dat haar zuster niet is erkend op basis van dezelfde gebeurtenissen die eiseres heeft meegemaakt, maar uitsluitend vanwege het verkracht zijn door Japanse militairen.
Verweerster heeft zich gelet op het vorenstaande op goede gronden op het standpunt gesteld dat in onvoldoende mate is aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat eiseres is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet.
Uit hetgeen hierboven is overwogen vloeit voort dat het beroep niet kan slagen.
De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een der partijen te veroordelen in de proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.