E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellante], gevestigd te [woonplaats], appellante,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellante heeft R.A.M. van der Velden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 12 september 2003 onder kenmerk 02/2714 en 03/22 door de rechtbank Utrecht gewezen uitspraken.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn opgeroepen inlichtingen te verstrekken ter zitting van de Raad op 2 december 2004, waar appellante is verschenen bij haar gemachtigde, voornoemd, en waar voor gedaagde is verschenen H.J. van Werven, werkzaam bij het Uwv.
Partijen hebben aldaar toestemming gegeven het onderzoek ter zitting achterwege te laten.
Bij het bestreden besluit van 16 december 2000 heeft gedaagde onverkort gehandhaafd de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 30 september 1996 aan een (ex-)werknemer van appellante, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 %.
Bij het bestreden besluit van 30 december 2002 heeft gedaagde de gedifferentieerde premie ingevolge de WAO voor het premiejaar 2001 onverkort gehandhaafd op 7,82%.
Bij de aangevallen uitspraken zijn de beroepen ongegrond verklaard.
De gemachtigde van appellante heeft zich in hoger beroep onder meer op het standpunt gesteld dat de rechtbank hem met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de medische stukken had moeten toezenden.
Dit betoog slaagt. De Raad volstaat met te verwijzen naar zijn uitspraak van 10 februari 2004 in de zaak ter griffie bekend onder nummer 03/3651, LJN-nummer: AO6729 en gepubliceerd in AB 2004, 169 en RSV 2004, 201. De aangevallen uitspraken komen daarom voor vernietiging in aanmerking.
Mede gelet op het daartoe strekkende verzoek van appellantes gemachtigde, ziet de Raad termen aanwezig de gedingen met toepassing van artikel 26, lid 1, aanhef en onder b, van de Beroepswet, terug te wijzen naar de rechtbank.
Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad het volgende. Nu de rechtbank zich omtrent de inhoudelijke aspecten van de zaak nog dient uit te spreken, ziet de Raad aanleiding gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb voorwaardelijk - voor het geval de bestreden besluiten niet in rechte stand kunnen houden - te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 483,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraken;
Wijst de zaken terug naar de rechtbank Utrecht;
Bepaalt dat Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 696,- dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2004.