ECLI:NL:CRVB:2004:AR8195
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische beperkingen
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in eerste instantie was vastgesteld op 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid. Gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft deze uitkering herzien naar 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid. De appellant heeft hiertegen bezwaar aangetekend, wat door gedaagde gegrond werd verklaard, maar het bezwaar voor het overige ongegrond. De rechtbank Maastricht heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 29 oktober 2004, waarbij appellant niet aanwezig was. Gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. P.H.H.J. Krijnen. De Raad oordeelt dat de medische beperkingen van appellant, die onder andere psychische klachten en fysieke klachten omvatten, niet zijn onderschat. De bezwaarverzekeringsarts heeft de medische situatie van appellant zorgvuldig beoordeeld en de geselecteerde functies, zoals kunststofbewerker en inpakker, zijn als geschikt voor appellant beoordeeld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de herziening van de uitkering door gedaagde terecht is gedaan.
De Raad concludeert dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de kosten van de procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad oordeelt dat de medische en arbeidskundige beoordelingen door gedaagde adequaat zijn uitgevoerd, waardoor het hoger beroep van appellant niet kan slagen.