ECLI:NL:CRVB:2004:AR8195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/527 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • D.J. van der Vos
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in eerste instantie was vastgesteld op 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid. Gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft deze uitkering herzien naar 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid. De appellant heeft hiertegen bezwaar aangetekend, wat door gedaagde gegrond werd verklaard, maar het bezwaar voor het overige ongegrond. De rechtbank Maastricht heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 29 oktober 2004, waarbij appellant niet aanwezig was. Gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. P.H.H.J. Krijnen. De Raad oordeelt dat de medische beperkingen van appellant, die onder andere psychische klachten en fysieke klachten omvatten, niet zijn onderschat. De bezwaarverzekeringsarts heeft de medische situatie van appellant zorgvuldig beoordeeld en de geselecteerde functies, zoals kunststofbewerker en inpakker, zijn als geschikt voor appellant beoordeeld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de herziening van de uitkering door gedaagde terecht is gedaan.

De Raad concludeert dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de kosten van de procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad oordeelt dat de medische en arbeidskundige beoordelingen door gedaagde adequaat zijn uitgevoerd, waardoor het hoger beroep van appellant niet kan slagen.

Uitspraak

03/527 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 2 juni 2000 heeft gedaagde met ingang van 4 mei 2000, in aansluiting op de wachttijd van 52 weken, aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Bij besluit van 31 januari 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het hiertegen ingediende bezwaar in die zin gegrond verklaard dat de uitkering van appellant met ingang van 4 mei 2000 is herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Maastricht heeft bij uitspraak van 17 december 2002 (registratienummer AWB 02/386 WAO) het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. M.J. van Weersch, op bij aanvullend beroepschrift van 28 februari 2003 aangevoerde gronden, met als bijlage een brief van appellant, tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 24 maart 2003, ingediend.
Het geding is ter zitting van de Raad behandeld op 29 oktober 2004, waar appellant, met voorafgaand bericht, niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. P.H.H.J. Krijnen, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Het bestreden besluit is gebaseerd op het standpunt dat bij appellant op 4 mei 2000, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen aanwezig waren ten aanzien van het verrichten van arbeid, in verband met met name zijn psychische klachten, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de bezwaararbeidskundige geselecteerde functies. Wat betreft de psychische beperkingen heeft de bezwaarverzekeringsarts zich aangesloten bij het oordeel van de door hem geraadpleegde externe zenuwarts-psychiater S.J. Duinkerke, neergelegd in diens rapport van 5 november 2001. Gelet op het schrijven van de bezwaararbeidsdeskundige F. Schrijer van 19 april 2002, ingediend bij de rechtbank, en de ter zitting van de rechtbank gegeven toelichting van gedaagde is de schatting gebaseerd op de functies van kunststofbewerker, inpakker machinaal en inpakker van geneesmiddelen. Vergelijking van de mediane loonwaarde van deze functies met het voor appellant geldende maatmaninkomen resulteert volgens gedaagde in een verlies aan verdiencapaciteit van 65-80%.
In beroep bij de rechtbank is aangevoerd dat de medische beperkingen van appellant door de bezwaarverzekeringsarts zijn onderschat. Hierbij is gewezen op klachten van psychische aard en op nek- en rugklachten. Gelet op deze klachten zijn de geselecteerde functies ongeschikt voor appellant. Voorts is aangevoerd dat de functies van kunstofbewerker, inpakker machinaal, voor- en nabewerker wasserij en inpakker van geneesmiddelen in de bezwaarfase ten onrechte alsnog aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, nu dit geheel andere functies zijn dan die waarop het primaire besluit was gebaseerd.
De rechtbank is van oordeel dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige onderzoeken op voldoende zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. Aangezien appellant zijn stelling niet nader heeft onderbouwd met medische gegevens ziet de rechtbank geen aanleiding om de door gedaagde vastgestelde medische beperkingen voor onjuist te houden.
Voorts stelt de rechtbank vast dat, gelet op de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies en de toelichting ter zitting van de gemachtigde van gedaagde, de schatting is gebaseerd op de functies van kunststofbewerker, inpakker machinaal en inpakker van geneesmiddelen. De rechtbank stelt vervolgens vast dat deze functies staan vermeld op het formulier “samenvatting arbeidsmogelijkhedenlijst” van 24 maart 2000 en bevestigt het standpunt van gedaagde dat deze functies zijn aan te merken als algemeen geaccepteerde arbeid. De rechtbank acht de evengenoemde functies geschikt voor appellant en is van oordeel dat de asterisken bij de functies (ten teken van mogelijke overschrijding van appellants belastbaarheid) voldoende zijn toegelicht door gedaagde. Bij het bestreden besluit heeft gedaagde dan ook terecht, onder toepassing van het Besluit uurloonschatting 1999 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 4 mei 2000 bepaald op 65-80%, aldus de rechtbank die het beroep vervolgens ongegrond heeft verklaard.
In hoger beroep is aangevoerd dat appellant, gelet op zijn, eveneens in bezwaar en beroep aangevoerde, psychische en lichamelijke klachten, welke onvoldoende zijn meegenomen in de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen, niet in staat is de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies te verrichten.
Met de rechtbank ziet de Raad in de voorhanden zijnde medische gegevens voldoende steun voor het oordeel dat gedaagde bij het bestreden besluit appellants medische beperkingen tot het verrichten van arbeid op de datum in geding, te weten
4 mei 2000, niet heeft onderschat; de Raad stelt zich dan ook volledig achter hetgeen de rechtbank in dit verband heeft overwogen. Hierbij merkt de Raad nog op dat, blijkens de toelichting van gedaagde ter zitting, de bezwaarverzekeringsarts appellant wel degelijk beperkt acht ten aanzien van een dwingend werktempo, conform het medisch oordeel van eerdergenoemde zenuwarts-psychiater S.J. Duinkerke. Aangezien appellant ook in hoger beroep geen medische onderbouwing heeft ingediend van de door hem gestelde medische klachten, ziet de Raad evenmin als de rechtbank aanleiding om te twijfelen aan de door gedaagde vastgestelde medische beperkingen.
Wat betreft de arbeidskundige kant van deze zaak overweegt de Raad het volgende. De Raad stelt vast dat de rechtbank abusievelijk in haar uitspraak is uitgegaan van functies zoals vermeld op de, door de primaire arbeidsdeskundige geraadpleegde, arbeidsmogelijkhedenlijst van 24 maart 2000. De bezwaararbeidsdeskundige heeft immers retrospectief het Functie Informatie Systeem (FIS) geraadpleegd en daarbij een nieuwe arbeidsmogelijkhedenlijst uitgedraaid naar de datum 4 mei 2000, waarbij is uitgegaan van een arbeidsomvang van maximaal 3-4 uur per dag. In beroep bij de rechtbank is door gedaagde vervolgens een toelichting gegeven waaruit blijkt dat de schatting is gebaseerd op de volgende functies, welke voorkomen op de arbeidsmogelijkhedenlijst van 4 mei 2000:
Functie Fb-code Functienr. Uurloon Arb.pl. Red.factor
Kunststofbew. 9019 3811-0040-050 f 17,59 15 0,95
Inpakker 9716 6226-0329-001 f 18,36 10 0,90
6226-0329-002
Inpakker 9717 2961-0009-002 f 20,55 8 0,90
Gelet op de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen van appellant en de toelichting van gedaagde in zijn verweerschrift van 24 maart 2003 op het punt van het dwingend werktempo ziet de Raad geen grond voor de stelling van appellant dat de belasting in bovengenoemde functies zijn belastbaarheid te boven gaat. Ook overigens ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant.
Vergelijking van het inkomen dat appellant in bovenstaande functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat een gezond persoon met soortgelijke opleiding en ervaring als appellant gewoonlijk verdient, levert- mede gelet op het Besluit uurloonschatting 1999- naar het oordeel van de Raad een verlies aan verdiencapaciteit op van 72,42% volgens de volgende berekening:
Resterende verdiencapaciteit (rvc) = f 9,18 (f 18,36 x 0,90 x 20/38)
Maatmaninkomen (mmi) = f 33,28
Verlies aan verdiencapaciteit = mmi – rvc x 100% = 72,42 % mmi
Overigens wijst de Raad erop dat, voor zover mocht worden getwijfeld aan de geschiktheid van de functie van inpakker
(fb 9717) in verband met het dwingend werktempo, hiervoor in de plaats bijvoorbeeld de functie van printplatenmonteur met een uurloon van f 19,72 en 10 arbeidsplaatsen (fb 8538), welke eveneens voorkomt op de arbeidsmogelijkhedenlijst van
4 mei 2000, kan worden gesteld, zonder dat dit invloed heeft op het verlies aan verdiencapaciteit.
Gelet op het bovenstaande heeft gedaagde terecht bij het bestreden besluit het bezwaar gegrond verklaard door de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 4 mei 2000 te bepalen op 65-80%. De rechtbank heeft het beroep dan ook terecht ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande kan het hoger beroep niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden in tegenwoordigheid van J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 december 2004.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E. Meijer.