ECLI:NL:CRVB:2004:AR8518

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/425 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Hoogenboom
  • S.A.M. Schoenmaker-Zehenpfenning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en vernietiging van besluit inzake WW-uitkering

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2004, gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij het Uwv in de plaats trad van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Appellante, vertegenwoordigd door mr. M.J.B.R. Hermans, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het bestreden besluit van 7 november 2001 in stand was gelaten. Gedaagde heeft echter op 8 december 2003 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, die aan de Raad is toegezonden. Partijen hebben toestemming verleend om de behandeling van het hoger beroep ter zitting achterwege te laten.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat gedaagde zijn standpunt in het bestreden besluit niet langer handhaaft. Hierdoor heeft de Raad het bestreden besluit en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd. Appellante had verzocht om vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering, wat door de Raad werd toegewezen op basis van vaste jurisprudentie. Daarnaast heeft de Raad gedaagde veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 966,-- bedragen, inclusief kosten voor rechtsbijstand in zowel eerste aanleg als hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verplichting van gedaagde om het betaalde griffierecht van € 109,23 aan appellante te vergoeden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters, waarbij de proceskostenveroordeling en de vergoeding van renteschade expliciet zijn vermeld.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/425 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde mede verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. M.J.B.R. Hermans, advocaat te Eindhoven, op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, nr. AWB 02/1037, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft meegedeeld het bestreden besluit van 7 november 2001 niet te handhaven en heeft op 8 december 2003 een nieuwe beslissing op bezwaar gegeven, welke in afschrift aan de Raad is toegezonden.
Bij brief van 22 januari 2004 is namens appellante gereageerd op het besluit van 8 december 2003.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend om de behandeling van het hoger beroep ter zitting achterwege te laten.
II. MOTIVERING
De Raad stelt vast dat gedaagde zijn in het bestreden besluit van 7 november 2001 vervatte standpunt niet langer handhaaft. De Raad zal derhalve dit besluit vernietigen evenals de aangevallen uitspraak, waarbij dit besluit in stand is gelaten.
Appellantes verzoek om vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering dient ingevolge vaste jurisprudentie van de Raad te worden toegewezen. Wat betreft de wijze waarop die rente dient te worden berekend, volstaat de Raad met te verwijzen naar zijn uitspraak van 1 november 1995, LJNZB1495, JB 1995/314.
De Raad ziet aanleiding gedaagde met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellante voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,-- en voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep van € 322,--, totaal derhalve € 966,--.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Veroordeelt gedaagde tot vergoeding van renteschade als hiervoor in rubriek II is vermeld;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag groot
€ 966,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 109,23 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. T. Hoogenboom in tegenwoordigheid van mr. S.A.M. Schoenmaker-Zehenpfenning als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) S.A.M. Schoenmaker-Zehenpfenning.
RW112