ECLI:NL:CRVB:2004:AR8633

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3901 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • C.W.J. Schoor
  • N.J. Haverkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2004 uitspraak gedaan over het verzet van de opposant tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn hoger beroep. De Raad had eerder, op 5 maart 2004, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De opposant heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, wat leidde tot een zitting op 26 oktober 2004, waar partijen niet verschenen.

De Raad heeft in zijn motivering vastgesteld dat de opposant op 17 november 2003 was gewezen op de noodzaak om het griffierecht tijdig te voldoen en dat een gemotiveerde reden voor eventuele vertraging binnen de gestelde termijn moest worden ingediend. De Raad concludeert dat de opposant had moeten begrijpen dat het niet indienen van een gemotiveerde reden zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. Het griffierecht was pas op 11 februari 2004 ontvangen, wat te laat was volgens de gestelde termijn.

De Raad heeft het verzet ongegrond verklaard, met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet en artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak van 5 maart 2004 blijft in stand, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. De uitspraak werd gedaan door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. N.J. Haverkamp als leden, in tegenwoordigheid van A. Bos als griffier.

Uitspraak

03/3901 WAO
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], opposant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Opposant heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Breda op
27 mei 2003, nr. 02/1654 WAO, tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij uitspraak van 5 maart 2004 heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de daartoe gestelde termijn is betaald.
Tegen deze uitspraak heeft opposant verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 26 oktober 2004, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Ten gevolge van het gedane verzet dient de Raad thans de vraag te beantwoorden of hij bij zijn uitspraak van 5 maart 2004 terecht heeft geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is te achten.
Hetgeen in het verzetschrift is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel geleid dan hetwelk is neergelegd in zijn uitspraak van 5 maart 2004.
De Raad merkt hierbij op dat opposant in het schrijven van 17 november 2003 is gewezen op het feit dat verdere verlenging van de gestelde termijn, welke eindigde op 12 januari 2004, in beginsel niet zal worden verleend. Voor zover het onmogelijk mocht zijn het griffierecht tijdig te voldoen, dient binnen de gestelde termijn nader gemotiveerd de reden hiervan te worden aangegeven. Gelet op de duidelijke tekst van deze brief had opposant moeten begrijpen dat indien een gemotiveerde reden niet binnen de gestelde termijn wordt ingediend, het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De Raad stelt vast dat het griffierecht op 11 februari 2004 door de Raad is ontvangen. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen dient het risico van het niet geven van een reactie binnen de gestelde termijn voor rekening van de betrokkene te komen.
Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet, in samenhang met het vijfde lid van artikel 8:55 van de Awb ongegrond te worden verklaard. Gelet op het zesde lid van laatstgenoemd artikel blijft de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. N.J. Haverkamp als leden, in tegenwoordigheid van A. Bos als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2004.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) A. Bos.
MR