ECLI:NL:CRVB:2004:AR8671

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/723 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de Rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, die zijn beroep tegen een besluit van het bestuur van de Stichting Het Gebaar niet-ontvankelijk had verklaard omdat hij het verschuldigde griffierecht niet had voldaan. De rechtbank had op 19 december 2003 geoordeeld dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk was, omdat hij in gebreke was gebleven met de betaling van het griffierecht. Appellant stelde in hoger beroep dat hij de rechtbank had geïnformeerd over zijn onvermogen om het griffierecht te betalen en dat hij ook nu nog niet in staat was om het griffierecht te voldoen, hoewel hij in hoger beroep wel een betaling had gedaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant overwogen, maar oordeelde dat de rechtbank terecht had besloten tot niet-ontvankelijkheid. De Raad benadrukte dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen mogelijkheid biedt voor (gedeeltelijke) vrijstelling van het griffierecht bij onvermogen om te betalen. Aangezien appellant het griffierecht niet had voldaan ten tijde van de uitspraak van de rechtbank, was de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep gerechtvaardigd. De Raad bevestigde derhalve de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant ongegrond.

De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De Raad heeft geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, dat betrekking heeft op de vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

04/723 AOR
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het bestuur van de Stichting Het Gebaar, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op bij beroepschrift (met bijlagen) uiteengezette gronden heeft appellant bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank ’s-Gravenhage van 19 december 2003, nummer AWB 03/3353 BESLU. Bij die uitspraak is het beroep dat appellant had ingesteld tegen een besluit van gedaagde van 17 juni 2003, niet-ontvankelijk verklaard.
Namens gedaagde is door mr. E.J. Daalder, advocaat te ’s-Gravenhage, een verweerschrift - met bijlage - ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 11 november 2004. Aldaar is appellant met voorafgaand bericht niet verschenen. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J. Bootsma, advocaat te ’s-Gravenhage.
II. MOTIVERING
De Rechtbank heeft het door appellant bij haar ingediende beroep tegen gedaagdes besluit van 17 juni 2003 bij de aan- gevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellant het door hem verschuldigde griffierecht niet heeft voldaan.
Door appellant wordt niet betwist dat hij in gebreke is gebleven het verschuldigde griffierecht te betalen. Hij voert in hoger beroep aan dat hij de rechtbank heeft doen weten dat hij het griffierecht nog niet kon betalen en dat hij ook thans nog niet in staat is griffierecht tweemaal (appellant heeft in hoger beroep wel griffierecht overgemaakt) te voldoen.
Artikel 8:41, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de griffier de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht wijst en hem meedeelt dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De Raad overweegt dat de Awb niet voorziet in de mogelijkheid van (gedeeltelijke) vrijstelling van het betalen van griffierecht bij onvermogen om te betalen.
Nu appellant ten tijde van de uitspraak van de rechtbank het griffierecht niet voldaan had, heeft de rechtbank zijn beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A. de Gooijer.