ECLI:NL:CRVB:2004:AS1902
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H. Bolt
- A.Q.C. Tak
- Rechtspraak.nl
Tijdelijk stopzetten van WW-uitkering wegens verblijf buiten Nederland
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de beëindiging van zijn WW-uitkering. De appellant had zijn WW-uitkering met ingang van 9 januari 2001 beëindigd gekregen omdat hij buiten Nederland verbleef, wat volgens de Werkloosheidswet (WW) niet is toegestaan. De appellant was van 9 tot en met 12 januari 2001 in Düsseldorf voor een beurs, waar hij gesprekken voerde over een mogelijke functie bij een buitenlands bedrijf. Hij betoogde dat de wetgever niet de bedoeling had om in zijn situatie de uitkering te beëindigen en vroeg om een interpretatie van de wet die rekening houdt met de omstandigheden van zijn geval.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het besluit van het Uwv om de WW-uitkering te beëindigen, in stand kon blijven. De Raad stelde vast dat de wet duidelijk was en geen ruimte bood voor een nuance in de toepassing van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder f, van de WW. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin werd benadrukt dat de tekst van de wet leidend is en dat de oplossing voor de onbevredigende uitwerking van de wet bij de wetgever ligt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de argumenten van de appellant af, omdat de wet geen ruimte bood voor een andere interpretatie.
De uitspraak werd gedaan op 22 december 2004, waarbij de Raad geen termen zag om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter en twee leden, met de griffier aanwezig.