met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposante], wonende te [woonplaats], Marokko, opposante,
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Opposante heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Amsterdam op 26 augustus 2003, nr. AWB 03/491 AOW, tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij uitspraak van 26 maart 2004, welke op 30 maart 2004 aan partijen is verzonden, heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
Opposant is tijdig van die uitspraak in verzet gekomen en heeft in het verzetschrift de gronden aangevoerd waarop het verzet berust.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 12 november 2004, waar beide partijen -geopposeerde met voorafgaand bericht- zich niet hebben laten vertegenwoordigen.
Volgens artikel 6:24, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van onder andere toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak van de rechtbank is op 26 augustus 2003 aan partijen verzonden, waardoor de termijn voor het instellen van hoger beroep op 27 augustus 2003 is aangevangen en derhalve op 7 oktober 2003 is geëindigd. Het beroepschrift is op 16 oktober 2003 ter griffie van de Raad ontvangen, waardoor voormelde termijn is overschreden.
Bij schrijven d.d. 20 januari 2004 is aan opposante gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding. Zij heeft hierop niet binnen de gestelde termijn van twee weken gereageerd.
Vervolgens heeft de Raad bij uitspraak van 26 maart 2004 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
Namens opposante is in het verzetschrift aangevoerd dat opposante de uitspraak van de rechtbank van de rechtbank pas heel laat heeft mogen ontvangen.
Hetgeen door opposante is aangevoerd vormt naar het oordeel van de Raad onvoldoende grond om het verzuim van opposante te verontschuldigen en de Raad tot een ander oordeel te leiden dan hetwelk is neergelegd in zijn uitspraak van 26 maart 2004.
De Raad merkt hierbij op dat opposante in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam duidelijk is gewezen op de hoger beroepstermijn van zes weken, die derhalve afliep op
7 oktober 2003.
Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet, in samenhang met het vijfde lid van artikel 8:55 van de Awb ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van J.E. Meijer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 december 2004.
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
Déclare le recours non fondé.
Par conséquent, décidée par M. le maître J. Janssen en qualité de président, M. le maître D.J. van der Vos et M. le maître K.J. Kraan comme membres, en présence de J.E. Meijer en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 17 décembre 2004.