ECLI:NL:CRVB:2004:AS2025
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Verzekeringsplicht van taxichauffeurs en premieplichtige consequenties
In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is behandeld, gaat het om de verzekeringsplicht van taxichauffeurs en de premieplichtige consequenties die hieruit voortvloeien. De appellante, een taxionderneming, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat zij premies verschuldigd was over betalingen aan betrokkenen, die als taxichauffeurs werkzaam waren. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de rol van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) overnam.
De Raad heeft vastgesteld dat er in 1994 een grootschalig onderzoek is ingesteld naar de taxibranche, waaruit bleek dat taxichauffeurs, ondanks een firmaregeling, in privaatrechtelijke dienstbetrekkingen werkten. Dit leidde tot de conclusie dat de appellante, als oorspronkelijke exploitant, verantwoordelijk was voor de premies over de aan betrokkenen gedane betalingen, die teruggingen tot 14 januari 1998. De Raad heeft eerder al een uitspraak gedaan over de verzekeringsplicht van taxichauffeurs in een vergelijkbare zaak, en heeft geoordeeld dat de arbeidsverhouding in deze zaak materieel gelijk is aan die eerdere uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de Raad geen aanleiding zag om anders te beslissen dan in de eerdere uitspraak. De Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht om in hoger beroep toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de kosten voor de procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan op 16 december 2004, waarbij de betrokken rechters en de griffier aanwezig waren.