ECLI:NL:CRVB:2004:AS2088

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/6208 NABW + 02/6209 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.M.A. van der Kolk-Severijns
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. C.C.J. Aarts, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had eerder de beroepen van appellant tegen besluiten van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch ongegrond verklaard. Deze besluiten betroffen de herziening van de bijstandsuitkering van appellant en de terugvordering van teveel betaalde bijstand. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 november 2004, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd was door P. van de Ven.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant de inlichtingenverplichting, zoals neergelegd in de Algemene bijstandswet (Abw), heeft geschonden door geen melding te maken van zijn inkomsten uit arbeid. Dit leidde tot een te hoge bijstandsverlening. De Raad oordeelt dat de gedaagde op basis van artikel 69, derde lid, van de Abw verplicht was om de bijstandsverlening te herzien en de teveel betaalde bijstand terug te vorderen. De Raad heeft geen dringende redenen gevonden om van terugvordering af te zien.

De opgelegde boete van € 272,-- is ook in stand gehouden, omdat de Raad van oordeel is dat de feiten en omstandigheden geen aanleiding geven om de boete te verlagen of om van oplegging af te zien. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 21 december 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/6208 NABW + 02/6209 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. C.C.J. Aarts, advocaat te Schijndel, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 november 2002, reg.nrs. 01/3097 NABW en 02/1848 NABW.
Het geding is behandeld ter zitting van 23 november 2004, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door P. van de Ven, werkzaam bij de gemeente 's-Hertogenbosch.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving van 4 september 1996 tot en met 30 april 1999 een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande.
Bij besluit van 19 april 2001 heeft gedaagde het recht op bijstand van appellant over de periode van 1 augustus 1998 tot en met 30 september 1998 en van 1 november 1998 tot en met 31 december 1998 herzien. Voorts heeft gedaagde de, als gevolg van de herziening, ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van ƒ 6.007,74 (€ 2.726,19) van appellant teruggevorderd. Aan dit besluit heeft gedaagde ten grondslag gelegd dat uit een vergelijking van de uitkering- gegevens van appellant met gegevens van de belastingdienst is gebleken dat appellant over genoemde periodes inkomsten uit arbeid heeft ontvangen en dat hij daarvan aan gedaagde geen mededeling heeft gedaan.
Bij besluit van 20 november 2001 heeft gedaagde het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Bij besluit van 28 januari 2002 heeft gedaagde aan appellant een boete opgelegd van € 272,--.
Bij besluit van 18 juni 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van 20 november 2001 en 18 juni 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De herziening en terugvordering
Ingevolge artikel 69, derde lid, aanhef en onder a, van de Abw herzien burgemeester en wethouders een besluit tot toekenning van bijstand, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Abw heeft geleid tot het tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Ingevolge artikel 81, eerste lid, van de Abw wordt de bijstand die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 69, derde lid, van de Abw tot een te hoog bedrag is verleend, van de belanghebbende teruggevorderd.
De Raad is met gedaagde en de rechtbank van oordeel dat appellant de inlichtingenverplichting neergelegd in artikel 65, eerste lid, van de Abw heeft geschonden. Vaststaat dat appellant ten tijde hier in geding werkzaamheden heeft verricht voor het stuwadoorsbedrijf [naam bedrijf] te [vestigingsplaats]. Het verrichten van werkzaamheden is onmiskenbaar van belang voor de verlening of voortzetting van bijstand en dient daarom aan gedaagde te worden gemeld. In welke hoedanigheid de werkzaamheden worden verricht is daarbij niet van belang. De stelling van appellant dat hij de werkzaamheden niet hoefde te melden omdat het om een proefperiode ging, treft derhalve geen doel.
Als gevolg van het niet melden van de werkzaamheden heeft gedaagde aan appellant tot een te hoog bedrag bijstand verleend. Gedaagde was dan ook gehouden het recht op bijstand over deze periode op grond van artikel 69, derde lid, aanhef en onder a, van de Abw te herzien, rekening houdend met de verkregen looninformatie van [naam eigenaar]. Dat de door [naam eigenaar] opgegeven uren niet correct zouden zijn, is de Raad niet gebleken. Deze stellingname van appellant is door hem niet met
- schriftelijke - bewijsstukken aannemelijk gemaakt.
Met het voorgaande is tevens gegeven dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Abw, zodat gedaagde gehouden was tot terugvordering van de tot een te hoog bedrag gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 augustus 1998 tot en met 30 september 1998 en van 1 november 1998 tot en met 31 december 1998 over te gaan.
De Raad is niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan gedaagde bevoegd zou zijn om van gehele of gedeeltelijke herziening dan wel gehele of gedeeltelijke terugvordering af te zien.
De boete
Gelet op artikel 2, aanhef en onder a, van het Inwerkingtredingbesluit Wet werk en bijstand en de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 386) in combinatie met het gegeven dat de in artikel 2, eerste lid, van de Invoeringsregeling WWB
(Stcrt. 2003, 203) bedoelde verordeningen nog niet in werking zijn getreden, stelt de Raad vast dat ter zake van het niet nakomen van de in artikel 65, eerste lid, van de Abw opgenomen inlichtingenverplichting in de gemeente ’s-Hertogenbosch thans onder meer artikel 14a van de Abw nog van kracht is.
Hiervoor is vastgesteld dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Gedaagde was derhalve op grond van artikel 14a, eerste lid, van de Abw verplicht vanwege die gedraging een boete op te leggen. Gedaagde heeft de hoogte van de boete vastgesteld met inachtneming van artikel 2 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten
(Stb. 2000,462). Evenals de rechtbank komt de Raad tot het oordeel dat de feiten en omstandigheden van het geval geen aanleiding geven om de boete - met toepassing van artikel 14a, tweede lid, van de Abw - op een ander bedrag vast te stellen danwel om van het opleggen van een boete af te zien. Evenmin is de Raad gebleken van dringende redenen op grond waarvan gedaagde bevoegd zou zijn om van het opleggen van de boete af te zien.
Tot slot
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2004.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) S.W.H. Peeters.