ECLI:NL:CRVB:2004:AS2667
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische gegevens in het kader van de Ziektewet
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2004, gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. Appellante, werkzaam als cursusleidster, was uitgevallen wegens pijnklachten in haar nek en schouders. De verzekeringsarts had vastgesteld dat zij per 16 maart 2001 niet langer ongeschikt was voor haar arbeid, wat leidde tot een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 23 juli 2001. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat zij aanvoerde in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 17 november 2004 heeft appellante haar standpunt toegelicht en aanvullende medische informatie overgelegd van haar oefentherapeut. De Raad heeft de beschikbare medische gegevens en de oordelen van de verzekeringsartsen zorgvuldig gewogen. De Raad concludeert dat de medische gegevens onvoldoende aanleiding geven om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen. De bezwaarverzekeringsarts had ook informatie van de huisarts en revalidatiearts, maar kwam tot dezelfde conclusie dat appellante niet meer beperkt was dan eerder vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante geen doel treft. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van verzekeringsartsen in dit proces.