ECLI:NL:CRVB:2004:AS2681
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid tot arbeid na ziekteverzuim
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2004, gaat het om de beoordeling van de geschiktheid van appellant tot het verrichten van zijn arbeid na een periode van ziekteverzuim. Appellant, die als timmerman werkzaam was, had zich op 17 april 2000 ziekgemeld vanwege psychische klachten. Na een onderzoek door een verzekeringsarts op 13 juni 2000 werd vastgesteld dat appellant geen emotionele labiliteit vertoonde en niet langer ongeschikt werd geacht voor zijn werk. Dit leidde tot de beslissing om hem geen ziekengeld meer toe te kennen vanaf 14 juni 2000.
De Raad voor de Rechtspraak heeft in deze uitspraak de eerdere beslissing van de rechtbank Leeuwarden bevestigd, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De rechtbank had daarbij de medewerking van appellant aan een deskundigenonderzoek als essentieel beschouwd, en de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts als doorslaggevend. De Raad concludeert dat er geen nieuwe medische onderbouwing is gepresenteerd die zou leiden tot een andere conclusie over de geschiktheid van appellant tot arbeid.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak benadrukt dat de betrokken verzekeringsartsen op verantwoorde wijze tot hun conclusie zijn gekomen, mede op basis van informatie van de huisarts van appellant. De Raad bevestigt dat de medische klachten van appellant op de datum in geding niet van dien aard waren dat hij ongeschikt was voor het verrichten van zijn arbeid. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en appellant blijft verantwoordelijk voor zijn eigen medewerking aan het onderzoek.