ECLI:NL:CRVB:2004:AS2780
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de hoogte van de WAZ-uitkering en medische beperkingen
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, gaat het om de hoogte van de WAZ-uitkering van appellante, die eerder als directeur/aandeelhouder van een slagerij werkzaam was. Appellante heeft haar werkzaamheden moeten staken vanwege voetklachten en heeft na de wettelijk voorgeschreven wachttijd een uitkering aangevraagd. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar een uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de relevante feiten en omstandigheden in de zaak vastgesteld. De rechtbank 's-Hertogenbosch had eerder geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellante op de datum in geding onjuist waren vastgesteld. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder een nieuw medisch journaal van de huisarts, in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat deze geen aanleiding gaven om het eerdere oordeel van de rechtbank te herzien.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door gedaagde geduide functies als algemeen geaccepteerde arbeid beschouwd konden worden, die appellante zou moeten kunnen verrichten. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 december 2004.