ECLI:NL:CRVB:2004:AS3638
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Ch.J.G. Olde Kalter
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- Rechtspraak.nl
Intrekking van AAW-uitkering en terugvordering onverschuldigd betaalde uitkering wegens inkomsten uit arbeid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de AAW-uitkering van appellante met terugwerkende kracht en de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering wegens inkomsten uit arbeid. Appellante, geboren in 1949, heeft in het verleden een antiekzaak en damesmodezaak gerund, maar heeft in haar inlichtingenformulieren aangegeven geen werkzaamheden te hebben verricht en geen inkomsten te hebben ontvangen. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft echter vastgesteld dat appellante vanaf 1 januari 1996 werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft ontvangen, wat leidde tot de intrekking van haar uitkering.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na hoger beroep van appellante, die zich gesteund voelde door haar broer en haar advocaat. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek dat heeft geleid tot de intrekking van de uitkering niet voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en motivering. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellante vanaf 1 januari 1996 volledig arbeidsgeschikt is, maar de Raad oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat haar klachten in die periode zijn verdwenen. De Raad wijst op eerdere rapporten die aangeven dat appellante lijdt aan een paniekstoornis en dat haar klachten aanhouden.
De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, en draagt het Uwv op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 644,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering in bestuursrechtelijke beslissingen, vooral wanneer het gaat om de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de gevolgen daarvan voor uitkeringen.