ECLI:NL:CRVB:2004:AU0450
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- Rechtspraak.nl
Geen recht op de OV-studentenkaart door niet tijdig inleveren
In deze zaak gaat het om de vraag of appellante recht heeft op de OV-studentenkaart. Appellante had studiefinanciering ontvangen tot en met juni 2001, maar bij verschillende besluiten in 2001 is vastgesteld dat zij per 1 juli 2001 geen recht meer had op de OV-studentenkaart. Dit was het gevolg van het niet of niet tijdig inleveren van de OV-kaart, wat leidde tot een schuld van f 300,- per kalendermaand. Appellante heeft bezwaar aangetekend tegen het besluit van 23 november 2001, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep.
De rechtbank Zutphen heeft in een eerdere uitspraak van 11 februari 2003 geoordeeld dat het bezwaarschrift van appellante ook betrekking had op eerdere besluiten over de OV-schuld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, behalve voor het deel dat het bezwaar tegen het besluit van 23 november 2001 ongegrond verklaarde. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, specifiek gericht op de ongegrondverklaring van het bezwaar met betrekking tot de OV-schuld over de maanden september, oktober en november 2000.
Tijdens de zitting op 13 februari 2004 heeft de gemachtigde van appellante aangevoerd dat zij de OV-kaart in juli 2001 per post heeft verzonden, omdat inlevering bij het postkantoor niet mogelijk was. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat het risico van het niet ontvangen van de OV-kaart bij gedaagde voor rekening van appellante komt, omdat zij ervoor heeft gekozen om de kaart per post te verzenden in plaats van deze in te leveren bij een aangewezen inleverpunt. De Raad ziet geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.