ECLI:NL:CRVB:2005:AQ6268

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1608 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • C.W.J. Schoor
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2005 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een verzet dat door de opposant was ingediend. De opposant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2004, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was voldaan. De Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een verzetschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn ingaat op de dag na de bekendmaking van de uitspraak aan de partijen. De Raad concludeert dat de opposant het verzetschrift te laat heeft ingediend en dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de opposant niet in verzuim is geweest. De opposant had in een eerder stadium aangegeven dat hij ernstig ziek was en blind was geworden, maar de Raad oordeelt dat dit niet voldoende reden is om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De Raad heeft ook opgemerkt dat de opposant een voorlopig verzetschrift had kunnen laten indienen ter bescherming van zijn belangen, maar dit heeft hij nagelaten. Daarom verklaart de Raad het verzet niet-ontvankelijk, en blijft de eerdere uitspraak in stand.

Uitspraak

04/1608 AOW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats] (Marokko), opposant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Opposant heeft hoger beroep ingesteld tegen een tussen partijen gegeven uitspraak van de rechtbank Amsterdam, reg.nr. AWB 02/4571 AOW, van 5 maart 2004.
Bij uitspraak van 23 juli 2004, welke op 4 augustus 2004 per aangetekende post aan opposant is verzonden, heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat opposant het verschuldigde griffierecht niet tijdig heeft voldaan en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest.
Op 28 september 2004 heeft de Raad een door opposant ingediend schrijven ontvangen, welk schrijven door de Raad is aangemerkt als een verzetschrift.
Het is blijkens de poststempel op de enveloppe op 20 september 2004 ter post bezorgd.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 8 november 2005, waar partijen
- geopposeerde met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekend gemaakt.
Op grond van de in rubriek I vermelde gegevens stelt de Raad vast dat opposant het verzetschrift te laat heeft ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de verzetstermijn ingediend verzetschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Bij schrijven van 17 mei 2005 is aan opposant gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
Opposant heeft daarop bij brief van 6 juni 2005 geantwoord dat hij in die periode ernstig ziek (suikerziekte) was en blind geworden. Daarom kon hij niet op tijd het betreffende bezwaarschrift indienen.
Desgevraagd heeft opposant bij brief van 8 juli 2005 nog een aantal medische verklaringen ingezonden.
Hetgeen door opposant in het verzet is aangevoerd bevat onvoldoende redenen in verband waarmede redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest.
De Raad is van oordeel dat opposant ter sauvering van de verzetstermijn een voorlopig verzetschrift had kunnen laten indienen. Dat hij dat niet heeft gedaan moet voor zijn rekening blijven.
Gezien het vorenstaande bestaat er aanleiding het verzet met toepassing van artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55, vijfde lid, onder a van de Awb niet-ontvankelijk te verklaren. Gelet op artikel 8:55, zesde lid van de Awb blijft de uitspraak waartegen verzet was gedaan in stand.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 december 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
RG