ECLI:NL:CRVB:2005:AS2333
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep na vernietiging ontslag op staande voet
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. A.J. Crombag, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het bezwaar van appellant tegen de verlaging van zijn uitkering werd ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 november 2004, waarbij gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Schinnen, werd vertegenwoordigd door H.M. Spätgens. De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 6 februari 2001 op staande voet is ontslagen en dat dit ontslag later door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch is vernietigd. Hierdoor heeft appellant geen rechtens te respecteren belang meer bij de beoordeling van het besluit van 11 oktober 2001, dat de verlaging van zijn bijstandsuitkering betrof.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het ontslag op staande voet niet meer van toepassing is. Tevens is vastgesteld dat appellant over de periode van bijstandsverlening zijn loon is doorbetaald, waardoor het belang bij de beoordeling van de opgelegde maatregel is komen te vervallen. De Raad heeft gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 644,-- voor zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 4 januari 2005, waarbij de Raad heeft geoordeeld dat de gemeente Schinnen het betaalde griffierecht van € 109,23 aan appellant moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsbescherming van de appellant en de noodzaak om de proceskosten te vergoeden, gezien de omstandigheden van de zaak.