ECLI:NL:CRVB:2005:AS3148

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1144 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G.M. Simons
  • I.D. Veldman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Maastricht inzake bijstandsverlening en rechtsgevolgen

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 29 januari 2003 een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht had vernietigd. Het geschil betreft de bijstandsverlening aan appellant, die van 11 december 1995 tot en met 17 november 2000 een bijstandsuitkering ontving, verstrekt in de vorm van een geldlening op basis van een krediethypotheek. De gemeente had op 25 januari 2002 het bezwaar van appellant tegen een eerdere brief ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat de mededelingen in de brief van 11 oktober 2001 niet gericht waren op enig rechtsgevolg, waardoor het bezwaar niet ontvankelijk was. Appellant stelde dat hij door de gemeente gedwongen werd om op een minimumniveau te leven en dat hij dit jaarlijks moest verantwoorden. De rechtbank bevestigde dat de mededelingen geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht vormden, en verklaarde het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk.

De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad kon niet ingaan op de overige argumenten van appellant in hoger beroep, aangezien deze niet relevant waren voor de beslissing. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 januari 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1144 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 januari 2003, reg.nr. 02/315 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 24 november 2004, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Appellant heeft in de periode van 11 december 1995 tot en met 17 november 2000 een bijstandsuitkering ontvangen, laatstelijk ingevolge de Algemene bijstandswet. In verband met het bezit van een eigen woning is de bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening op basis van een krediethypotheek. Daarbij is bepaald dat na beëindiging van de bijstandsverlening wordt afgelost.
Bij brief van 11 oktober 2001 heeft gedaagde appellant medegedeeld dat zijn schuld f 100.787,13 bedraagt in verband met de aan hem verstrekte bijstand. Tevens heeft gedaagde daarbij aangegeven dat appellant op dat moment geen aflossingscapaciteit heeft aangezien hij inteert op zijn vermogen, en voorts aangekondigd dat jaarlijks (ingaande
1 januari 2002) zijn aflossingscapaciteit zal worden herzien.
Bij besluit van 25 januari 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen de brief van 11 oktober 2001 ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het besluit van 25 januari 2002 beroep ingesteld op de grond - kort samengevat - dat hij door gedaagde verplicht wordt op een minimumniveau te leven en hij dit ook nog jaarlijks moet verantwoorden.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling omtrent het griffierecht - het beroep tegen het besluit van 25 januari 2002 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd op de grond dat gedaagde het bezwaar van appellant ten onrechte ontvankelijk heeft geacht, en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft haar uitspraak gebaseerd op het oordeel dat de mededelingen in de brief van 11 oktober 2001 niet gericht zijn op enig rechtsgevolg, zodat het bezwaar zich niet richt tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Hieruit volgt dat de Raad niet kan ingaan op hetgeen overigens door appellant in hoger beroep naar voren is gebracht.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van mr. I.D.Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2005.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) I.D. Veldman.
GdJ
2812