ECLI:NL:CRVB:2005:AS3275

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4888 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2005, gaat het om de afwijzing van de erkenning als burger-oorlogsslachtoffer van een betrokkene, geboren in 1934, die claimde getroffen te zijn door oorlogsgeweld. De aanvraag was ingediend op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. De verweerster, de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, had eerder op 27 augustus 2003 een besluit genomen waarin de aanvraag werd afgewezen. De betrokkene, die van zigeunerafkomst was, stelde dat hij in een reële onderduiksituatie had verkeerd en dat hij betrokken was bij een ontploffing van een kettingbom tijdens een voedseltocht.

De Raad oordeelde dat de verweerster terecht had geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde onderduik en de betrokkenheid bij de ontploffing. De Raad verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat de betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk was getroffen door oorlogsgeweld. De Raad vond dat de beschrijvingen van de situatie na de razzia’s van 16 mei 1944 niet wezenlijk wezenlijk afweken van deelname aan het openbare leven, wat de claim ondermijnde.

De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de verweerster. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. C.G. Kasdorp als voorzitter, en de leden mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

03/4888 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eisers], laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats], eisers,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 27 augustus 2003, kenmerk JZ/60/2003/542, heeft verweerster ten aanzien van eisers een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Heerlen, als gemachtigde van eisers bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift, met bijlagen, is uiteengezet waarom eisers zich met het bestreden besluit niet kunnen verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Namens eisers is daarna nog een stuk ingezonden.
Het geding is, gevoegd met het geding tussen eisers en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad en een aantal soortgelijke gedingen van broers en zusters van wijlen [betrokkene] (hierna: betrokkene), behandeld ter zitting van de Raad op 2 december 2004.
Aldaar is namens eisers verschenen mr. Van Berkel voornoemd, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Bij het bestreden, na bezwaar genomen besluit heeft verweerster de aanvraag van betrokkene, geboren in 1934 als zoon van een moeder van zigeunerafkomst en een vader die woonwagenbewoner was, om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet afgewezen, op de grond dat onvoldoende is aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat betrokkene is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet. Verweerster heeft daartoe in het bijzonder overwogen, dat niet kan worden aanvaard dat betrokkene in een reële onderduiksituatie heeft verkeerd op grond van zijn afkomst, nu blijkens de beschrijvingen ook ná de razzia’s van 16 mei 1944 sprake was deelname aan het openbare leven. Voorts heeft verweerster de directe betrokkenheid van betrokkene bij de ontploffing van een kettingbom tijdens een voedseltocht onvoldoende aannemelijk geoordeeld.
De Raad kan zich met dit standpunt van verweerster verenigen.
Wat betreft de gestelde onderduik verwijst de Raad naar hetgeen hij terzake heeft overwogen in zijn uitspraak van heden in het geding tussen eisers en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, nr. 03/5179 WUV.
Ten aanzien van de gestelde ontploffing van een kettingbom, die volgens de beschrijving in een weiland viel, is niet kunnen blijken van een zodanige nabijheid of van zodanige gevolgen dat van een directe betrokkenheid in de zin van artikel 2 van de Wet gesproken zou kunnen worden.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond.
De Raad acht voorts geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.
HD
4.01