ECLI:NL:CRVB:2005:AS3397

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3672 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Privaatrechtelijke dienstbetrekking en loon bij schoonhouden van toiletruimte in horecaonderneming

In deze zaak heeft appellante, een horecaonderneming, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De rechtbank had geoordeeld dat de betrokkenen, die verantwoordelijk waren voor het schoonhouden van de toiletruimte, in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot appellante stonden. De rechtbank oordeelde dat het door betrokkenen geïnde schotelgeld als loon kon worden aangemerkt, aangezien dit een contraprestatie was voor de verrichte arbeid. Bovendien werd vastgesteld dat de werkzaamheden een essentieel onderdeel vormden van de bedrijfsvoering van appellante, wat de aanwezigheid van een gezagsverhouding bevestigde.

Tijdens de zitting van de Raad op 2 september 2004, waar de advocaten van beide partijen aanwezig waren, werd het standpunt van appellante dat betrokkenen zich zonder toestemming van de werkgever konden laten vervangen, besproken. De Raad concludeerde dat, ondanks deze mogelijkheid, de persoonlijke arbeid van betrokkenen essentieel was en dat de beloning voor hun werk, hoewel niet rechtstreeks van de werkgever, nog steeds als loon kon worden beschouwd. De Raad vond geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de rechtbank en bevestigde de uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van voorzitter R.C. Schoemaker, heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 13 januari 2005.

Uitspraak

02/3672 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding [woonplaats]ante], gevestigd te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. J.C. Vergoosen, werkzaam bij ZR Belastingadviseurs te Echt, hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 3 juni 2002 onder kenmerk 00/7395 door de rechtbank ’s-Hertogenbosch gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 2 september 2004, waar namens appellante is verschenen mr. M.C.E. Cransveld, eveneens werkzaam bij ZR Belastingadviseurs, en waar voor gedaagde is verschenen mr. C.J.M. Kluytmans en L.E. Willems, beiden werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante exploiteert een horecaonderneming. Vanaf 14 juni 1999 verrichten een aantal personen (hierna: betrokkenen) werkzaamheden voor appellante bestaande uit het schoonhouden van een in de onderneming aanwezige toiletruimte.
Gedaagde heeft zich op het standpunt gesteld dat betrokkenen tot appellante in een privaatrechtelijke dienstbetrekking werkzaam zijn.
De rechtbank heeft gedaagde hierin gevolgd. Bij haar uitspraak heeft zij overwogen dat het door betrokkenen geïnde schotelgeld kan worden aangemerkt als loon. Het betreft een contraprestatie voor verrichte arbeid. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, ook al konden betrokkenen zich laten vervangen zonder toestemming van de werkgever. De rechtbank heeft daartoe in aanmerking genomen dat vervanging vrijwel uitsluitend plaatsvond door personen binnen de vaste pool van betrokkenen en slechts incidenteel door personen daarbuiten, in welk geval betaling bovendien plaatsvond aan de persoon binnen de pool die was vervangen. Met betrekking tot het vereiste van een gezagsverhouding heeft de rechtbank overwogen dat de werkzaamheden een wezenlijk onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering van appellante en plaatsvonden binnen het organisatorisch verband daarvan. Het schoon zijn van de toiletruimtes, waarvoor betrokkenen verantwoordelijk waren, is in een bedrijf als dat van appellante van wezenlijk belang. De rechtbank acht het aannemelijk dat appellante erop toezag dat bezoekers geen klachten zouden hebben over de toiletten en dat appellante zonodig betrokkenen aanwijzingen kon geven. Gelet hierop is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het ontbreken van een gezagsverhouding niet reëel voorstelbaar is.
In hetgeen van de zijde van appellante in hoger beroep is aangevoerd, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen. Ook de Raad is van oordeel dat betrokkenen gehouden waren de werkzaamheden persoonlijk te verrichten. Betrokkenen ontvingen hiervoor loonbetaling gelet op het door hen geïnde schotelgeld. Dat daarbij de beloning voor het verrichte werk niet van de werkgever werd ontvangen maar door derden vormt naar vaste jurisprudentie van deze Raad geen beletsel om van loon te kunnen spreken. Tevens acht de Raad een gezagsverhouding aanwezig. Voor de eerst door appellante ter zitting betrokken stelling dat betrokkenen zelf de voor de schoonmaakwerkzaamheden benodigde materialen verzorgden, vindt de Raad geen steun in de stukken.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2005.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. de Gooijer.