ECLI:NL:CRVB:2005:AS3482

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3996 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G.M. Simons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand met terugwerkende kracht in het kader van de Algemene bijstandswet

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin zijn verzoek om bijstandsverlening met terugwerkende kracht werd afgewezen. Appellant ontving vanaf 20 december 1996 een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw), maar heeft deze per 1 april 1997 beëindigd om zelf in zijn levensonderhoud te voorzien door de verkoop van ijsproducten. Na tegenvallende verkoop door slecht weer, verzocht appellant op 30 juli 1997 om herstel van zijn uitkering met terugwerkende kracht tot 1 april 1997. Gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van Tilburg, heeft deze aanvraag afgewezen, met verwijzing naar artikel 67, eerste lid, van de Abw, dat stelt dat bijstand in beginsel niet met terugwerkende kracht wordt toegekend.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van gedaagde ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld, waarbij appellant zijn eerdere gronden herhaalde. De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een toekenning van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Het is niet gebleken dat appellant in april 1997 niet in staat was om tijdig een aanvraag voor herstel van zijn uitkering in te dienen, ondanks zijn tegenvallende inkomsten. De Raad bevestigt daarom de uitspraak van de rechtbank en wijst een veroordeling in proceskosten af.

Uitspraak

02/3996 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 12 juni 2002, reg.nr. 01/1565 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 24 november 2004, waar partijen - wat gedaagde betreft met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad, gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellant ontving vanaf 20 december 1996 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw). Bij de aanvraag van die uitkering heeft appellant aan gedaagde kenbaar gemaakt dat hij per 1 april 1997 voor eigen rekening en risico in zijn levensonderhoud wilde gaan voorzien door middel van de verkoop van ijsproducten. Gelet hierop is de uitkering per 1 april 1997 beëindigd.
Bij brief van 30 juli 1997 heeft appellant gedaagde verzocht om herstel van de uitkering met terugwerkende kracht tot 1 april 1997, wegens tegenvallende verkoop door het slechte weer. Daarbij heeft appellant vermeld dat hij in de maand april 1997 slechts gedurende zes uren (namelijk op 30 april 1997) en in de maand mei 1997 slechts gedurende 79 uren ijs heeft kunnen verkopen.
Bij het in beroep bij de rechtbank bestreden besluit van 16 augustus 2001 heeft gedaagde de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd, met verwijzing naar artikel 67, eerste lid, van de Abw waaruit volgt dat in beginsel geen bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 16 augustus 2001 ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en daarbij de in eerste aanleg aangevoerde gronden herhaald.
De Raad is, met gedaagde en de rechtbank, van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die toekenning van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Daarvoor is reeds doorslaggevend dat niet is gebleken van enige omstandigheid die appellant zou hebben belet om reeds in de loop van de maand april 1997 te constateren dat hij onvoldoende inkomsten verwierf en vervolgens tijdig (herstel van de) uitkering aan te vragen.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van mr. I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2005.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) I.D. Veldman.
NG
10/01