ECLI:NL:CRVB:2005:AS3624
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering en de toepassing van de Koppelingswet in relatie tot internationaal recht
In deze zaak gaat het om de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die de Turkse nationaliteit bezit en niet rechtmatig in Nederland verbleef. Appellant had op 22 februari 2002 een uitkering ingevolge de WW aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 7 mei 2002. De reden voor de afwijzing was dat appellant niet rechtmatig in Nederland verbleef, waardoor hij niet als werknemer in de zin van de WW kon worden beschouwd. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 4 oktober 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde het beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellant niet onder de groep viel waarvoor de Koppelingswet niet aan betrokkenen kan worden tegengeworpen, en dat zijn beroep op strijdigheid met de non-discriminatiebepaling van het Besluit 3/80 niet slaagde. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld, waarbij werd vastgesteld dat appellant ten tijde van de aanvraag niet rechtmatig in Nederland verbleef.
De Raad oordeelde dat de weigering van de WW-uitkering niet in strijd was met internationaal of supranationaal recht. De Koppelingswet werd als gerechtvaardigd beschouwd, en de Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin werd bevestigd dat de wet niet in strijd was met het discriminatieverbod. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de WW-aanvraag terecht was en dat er geen ruimte was voor schadevergoeding of andere rechtsgevolgen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.