ECLI:NL:CRVB:2005:AS4004
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en voorwaarden voor onderduik
In deze zaak gaat het om de erkenning van eiser als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. Eiser, geboren op 6 juni 1929 in Bandoeng, heeft een aanvraag ingediend voor een toeslag en een periodieke uitkering, waarbij hij stelt dat hij gezondheidsklachten heeft ondervonden door zijn oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië. De Raad voor de Rechtspraak heeft het besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat de aanvraag afwees, beoordeeld.
De Raad oordeelt dat de onderduik van eiser om aan verplichte tewerkstelling te ontkomen, niet kan worden erkend als zodanig, omdat er geen objectieve dreiging was dat hij daadwerkelijk tewerkgesteld zou worden. Eiser was op het moment van de vermeende dreiging nog niet de vereiste leeftijd van 16 jaar bereikt en er was geen gerichte oproep voor tewerkstelling. Bovendien heeft eiser enige tijd deelgenomen aan het openbare leven, wat de stelling van onderduik verder ondermijnt.
Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat het verblijf van eiser in het Tjihapitkamp tijdens de Bersiapperiode niet onder de werking van de Wet valt, aangezien dit kamp als een beschermingskamp wordt beschouwd. De Raad concludeert dat er geen grond is voor vernietiging van het bestreden besluit, waardoor dit besluit in stand blijft. De Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 20 januari 2005 door mr. H.R. Geerling-Brouwer, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen.