ECLI:NL:CRVB:2005:AS4007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1901 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering herziening van eerder besluit inzake uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de Pensioen- en Uitkeringsraad om een eerder besluit te herzien. Eiseres, geboren op 14 september 1932 in het voormalige Nederlands Indië, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. In haar aanvraag stelde zij getuige te zijn geweest van mishandeling van haar vader en zelf mishandeld te zijn tijdens de Japanse bezetting. De aanvraag werd echter afgewezen omdat er onvoldoende bevestiging was van de door eiseres genoemde gebeurtenissen.

Eiseres heeft in januari 2003 een verzoek tot herziening ingediend, waarbij zij getuigen noemde die haar verhaal konden bevestigen. Dit verzoek werd afgewezen, en de Centrale Raad van Beroep moest nu beoordelen of deze afwijzing terecht was. De Raad overwoog dat de verklaringen van de getuigen onvoldoende steun boden voor de gebeurtenissen die eiseres had beschreven. De ouders van eiseres hadden in eerdere aanvragen geen melding gemaakt van de mishandelingen die eiseres had genoemd, wat de geloofwaardigheid van haar verklaringen ondermijnde.

De Raad concludeerde dat er onvoldoende helderheid was over de ervaringen van eiseres om tot een herziening van het eerdere besluit te komen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid die de Raad in dergelijke zaken hanteert, vooral wanneer het gaat om de beoordeling van getuigenverklaringen in vergelijking met eerdere verklaringen van betrokkenen.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/1901 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 27 februari 2004, kenmerk JZ/Z60/2004, heeft verweerster ten aanzien van eiseres uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft eiseres uiteen gezet waarom zij zich niet met het bestreden besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 9 december 2004. Aldaar is eiseres in persoon verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot M. Matitaputty als raadsman. Verweerster heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren op 14 september 1932 in het voormalige Nederlands Indië, heeft in juli 2000 bij verweerster een aanvraag ingediend op grond van de Wet. Bij deze aanvraag heeft eiseres onder meer gesteld dat zij getuige is geweest van mishandeling van haar vader tijdens zijn krijgsgevangenschap te Tjimahi en voorts dat zij en haar moeder tijdens de Japanse bezetting bij een bezoek van de Kempetai in hun woning aan de Dagoweg te Bandoeng zijn mishandeld in verband met de aanwezigheid van een onbekende koffer in het huis. Deze aanvraag van eiseres is door verweerster afgewezen bij besluit van 30 maart 2001 op de grond dat van de door eiseres genoemde oorlogsgebeurtenissen naast haar eigen verklaring geen bevestiging is verkregen. Eiseres heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
In januari 2003 heeft eiseres zich tot verweerster gewend met een verzoek om herziening van bovengenoemd besluit. Eiseres heeft daarbij een aantal getuigen genoemd die hetgeen haar is overkomen kunnen bevestigen. Verweerster heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 4 september 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit op de grond dat genoemde gebeurtenissen in onvoldoende mate zijn komen vast te staan.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 61, derde lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door haar gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is discretionair van aard. Dit betekent dat de Raad het bestreden besluit met terughoudendheid dient te toetsen
Verweerster heeft geweigerd tot herziening van haar eerdere besluit over te gaan op de grond dat de verklaringen van de door eiseres gemelde getuigen onvoldoende bevestiging kunnen vormen van de door eiseres genoemde gebeurtenissen, nu uit de ten behoeve van aanvragen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 van beide ouders van eiseres niet van deze gebeurtenissen blijkt. De vader van eiseres heeft melding gemaakt van een mishandeling tijdens zijn verblijf in de gevangenis van Koepang, doch geen mishandeling in het Tjimahikamp genoemd. De moeder van eiseres heeft van de door eiseres genoemde mishandeling door de Japanners van haar en haar dochter in het geheel geen melding gemaakt.
Gegeven de terughoudende toetsing waartoe de Raad zich in het onderhavige geval heeft te beperken, ziet de Raad geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit.
Naar het oordeel van de Raad heeft verweerster kunnen oordelen dat in het kader van een verzoek om herziening aan de door eiseres bij gebrachte getuigenverklaringen minder gewicht toekomt dan aan de door haar ouders zelf in het kader van door hen ingediende aanvragen gedane opgave van hun oorlogservaringen.
Met het voorgaande is zeker niet miskend dat eiseres als jong kind tijdens de Japanse bezetting angstige ervaringen heeft gehad. Het voorgaande houdt in dat omtrent deze ervaringen onvoldoende helderheid is verkregen om in het kader van een verzoek om herziening tot wijziging te leiden van het eerder door verweerster ingenomen standpunt.
Dit betekent dat het beroep van eiseres ongegrond verklaard moet worden
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in zake vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.R. Geerling-Brouwer, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2005.
(get.) H.R. Geerling-Brouwer.
(get.) E. Heemsbergen.