ECLI:NL:CRVB:2005:AS4053

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/469 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering vervolgingsslachtoffer op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2005 uitspraak gedaan in het geding tussen eiser, een in 1940 geboren man uit Manado, Indonesië, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser had een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, waarin hij stelde dat hij tijdens de Japanse bezetting van begin 1942 tot januari 1943 samen met zijn moeder en andere kinderen was geïnterneerd in het Teling kamp te Manado. Eiser beweerde dat hij tijdens zijn gevangenschap mishandeld was en dat hij door verkeerde medicatie blind was geworden aan zijn linkeroog.

De Raad heeft het besluit van de verweerster, dat de aanvraag van eiser was afgewezen, beoordeeld. De verweerster had geoordeeld dat niet was vastgesteld dat eiser vervolging in de zin van de Wet had ondergaan. De Raad heeft vastgesteld dat er geen objectieve gegevens beschikbaar waren die de claim van eiser konden ondersteunen. Ondanks het onderzoek naar de oorlogservaringen van eiser en de informatie die was ingewonnen bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, waren er geen gegevens gevonden die de vervolging van eiser bevestigden. De Raad concludeerde dat het verblijf van eiser in het Teling kamp niet voldeed aan de criteria voor vrijheidsberoving zoals gedefinieerd in de Wet.

De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve gegevens in zaken betreffende vervolgingsslachtoffers en de strikte toepassing van de wettelijke definities.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/469 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats] (Indonesië), eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 21 november 2003, kenmerk JZ/T60/2003/0903, ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiser het met het bestreden besluit niet eens is.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 9 december 2004. Daar is eiser niet verschenen terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken heeft eiser, in 1940 geboren te Manado in het voormalige Nederlands-Indië, in september 2002 bij verweerster een aanvraag ingediend om hem als vervolgde voor een periodieke uitkering ingevolge de Wet in aanmerking te brengen.
In dit verband heeft eiser gesteld dat hij tijdens de Japanse bezettingsperiode vanaf begin 1942 tot januari 1943 samen met zijn moeder en de andere kinderen geïnterneerd is geweest in het Teling kamp te Manado. Het kamp werd bewaakt door Japanners en bij ongehoorzaamheid werd men met geweerkolven mishandeld. Eiser zou tijdens zijn gevangenschap door een Japanner met verkeerde medicijnen zijn behandeld, wat een blindheid aan zijn linkeroog ten gevolge had.
Verweerster heeft de aanvraag afgewezen bij besluit d.d. 18 april 2003, zoals na daar-tegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de grond dat niet vastgesteld is kunnen worden dat eiser vervolging in de zin van de Wet heeft ondergaan.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen daartegen in beroep door eiser is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 2 van de Wet wordt - voor zover hier van belang - onder vervolging verstaan: handelingen of maatregelen van de vijandelijke bezettende macht van het voormalige Nederlands-Indië, welke tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 werden gericht tegen personen of groepen van personen op grond van hun Europese afkomst of Europees georiënteerde of gezinde instelling en welke hebben geleid tot omstandigheden als omschreven in het eerste lid onder a. Die omstandigheden betreffen vrijheidsberoving door opsluiting in concentratiekampen, gevangenissen of andere verblijfplaatsen, waar beëindiging van het leven dan wel permanente bewaking van de vervolgde werd beoogd, met inbegrip van het transport naar en tussen dergelijke verblijfplaatsen.
Blijkens de gedingstukken zijn met betrekking tot de oorlogservaringen van eiser ook na zorgvuldig onderzoek van de zijde van verweerster geen objectieve gegevens voorhanden gekomen. Voorts heeft verweerster ook in de haar ter beschikking staande relatiedossiers van de moeder, de vader en twee zussen van eiser geen gegevens aangetroffen die de vervolging van eiser bevestigen. Verweerster heeft ten behoeve van de beoordeling van hun eigen aanvragen informatie ingewonnen bij het voormalig bureau Overzeese Pensioenen alsmede bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, hetgeen voor geen van bedoelde familieleden - noch voor eiser - persoonlijke gegevens heeft opgeleverd. Wel is daaruit naar voren gekomen dat het Teling kamp en ook volgens de door verweerster erkende Kampenlijst Nederlands Indië tijdens de Japanse bezetting een kamp is geweest waar uitsluitend mannen en jongens geïnterneerd werden.
Een eventueel verblijf in het Teling kamp gedurende de Japanse bezetting van eiser en zijn familieleden kan mitsdien niet het karakter van een vrijheidsberoving in de zin van de Wet hebben gehad.
Het voorgaande betekent dat voor vernietiging van het bestreden besluit geen aanleiding bestaat en dat het beroep van eiser ongegrond dient te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.R. Geerling-Brouwer, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2005.
(get.) H.R. Geerling-Brouwer.
(get.) E. Heemsbergen.