ECLI:NL:CRVB:2005:AS4145

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1846 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige inzending van inlichtingenformulier in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om de tijdige inzending van een inlichtingenformulier in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant, die in hoger beroep is gegaan, had een inlichtingenformulier dat op 26 januari 2000 was verzonden, niet tijdig ingediend. Het formulier diende vóór 27 februari 2000 volledig ingevuld en ondertekend bij de gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), te zijn ingeleverd. Appellant heeft het formulier echter pas op 13 maart 2000 ter post bezorgd, waardoor het meer dan 14 dagen te laat is ontvangen door gedaagde. Gedaagde heeft appellant daarop een waarschuwing gegeven wegens het niet tijdig verstrekken van de gevraagde inlichtingen.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van gedaagde ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 22 december 2004 is appellant in persoon verschenen, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. M. Scholten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de grieven van appellant, die onder andere betrekking hadden op de inzending van de loonspecificatie en de uitnodiging voor de hoorzitting, verworpen.

De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellant niet tijdig heeft gereageerd op de verzoeken van gedaagde. Appellant heeft erkend dat hij een uitnodiging voor een hoorzitting op 14 augustus 2000 heeft ontvangen, maar dat hij deze niet tijdig heeft gezien door problemen met zijn postbezorging. De Raad heeft geconcludeerd dat deze omstandigheden voor risico van appellant komen en dat er geen reden is om de uitspraak van de rechtbank te herzien. De Centrale Raad van Beroep bevestigt dan ook de aangevallen uitspraak en onderschrijft de overwegingen van de rechtbank.

Uitspraak

03/1846 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij brief van 30 augustus 2000 is appellant vanwege gedaagde in kennis gesteld van een ten aanzien van hem genomen besluit (hierna: het bestreden besluit) ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 27 maart 2003 (AWB 02/875 WAO) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant is op bij beroepschrift aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 22 december 2004, waar appellant in persoon is verschenen, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M. Scholten, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft appellant een op 26 januari 2000 gedateerd inlichtingenformulier WAO, Wajong, WAZ en Toeslagenwet doen toekomen, dat volledig ingevuld en ondertekend vóór 27 februari 2000 weer in het bezit van gedaagde diende te zijn. Appellant heeft dit formulier blijkens het poststempel op de envelop eerst op 13 maart 2000 ter post bezorgd, waarna het op 14 maart 2000 door gedaagde is ontvangen. Het formulier is mitsdien meer dan 14 dagen te laat door gedaagde ontvangen.
Gedaagde heeft appellant vervolgens bij besluit van 29 maart 2000 een waarschuwing gegeven, omdat hij niet heeft voldaan aan zijn verplichting om tijdig de gevraagde inlichtingen te verstrekken.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, dat bij het bestreden besluit ongegrond is verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, daarbij appelants grieven inzake de inzending van de gevraagde loonspecificatie en de uitnodiging voor de hoorzitting verwerpend.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Hetgeen appellant in hoger beroep, bij wijze van herhaling van de in eerste aanleg aangevoerde grieven, heeft aangevoerd, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden. In hoger beroep heeft appellant erkend dat gedaagde hem op
14 augustus 2000 een uitnodiging voor een hoorzitting van 28 augustus 2000 heeft toegezonden. Dat appellant hiervan niet tijdig kennis heeft genomen is kennelijk te wijten aan de omstandigheid dat de brievenbussen bij zijn huisadres vaak in het ongerede zijn, zodat voor hem bestemde post hem niet bereikt. Deze omstandigheid komt echter geheel voor risico van appellant. De Raad verenigt zich verder met het oordeel van de rechtbank dat niets appellant ervan had hoeven te weerhouden de salarisspecificatie over december 1999 in te zenden en niet te wachten op die van februari 2000.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van mr. J.W.P. van der Hoeven als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.W.P. van der Hoeven.