ECLI:NL:CRVB:2005:AS4534
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Privaatrechtelijke dienstbetrekking en gezagsrelatie van directeur/aandeelhouder
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2004, staat de vraag centraal of er sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen een directeur/aandeelhouder en de vennootschap waarvoor hij werkt. De Raad behandelt het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, die het beroep van de appellant gegrond had verklaard en het bestreden besluit had vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de appellant onvoldoende had onderzocht of de directeur/aandeelhouder onder gezag van de vennootschap stond.
De Raad overweegt dat indien een directeur/aandeelhouder geen doorslaggevende stem heeft in de algemene aandeelhoudersvergadering, in beginsel aangenomen moet worden dat hij werkzaam is in een gezagsrelatie tot de vennootschap. De Raad wijst erop dat er onvoldoende materiële aanwijzingen zijn voor een uitzonderingssituatie waarin deze gezagsrelatie niet zou bestaan. De Raad concludeert dat er sprake is van een verplichting tot persoonlijke dienstverrichting en een loonbetalingsverplichting, wat leidt tot de conclusie dat er een privaatrechtelijke dienstbetrekking bestaat.
Uiteindelijk oordeelt de Raad dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van de gezagsrelatie tussen directeuren/aandeelhouders en hun vennootschappen, vooral in het kader van sociale verzekeringswetten.